neus; avoir du nez, avoir bon nez (le nez creux, fin), een goede (fijne) neus hebben; avoir toujours le nez dans les livres, altijd met de (zijn) neus in de boeken zitten; avoir le nez long, op zijn neus kijken; (ne pas) mettre le nez dehors, de neus (niet) buiten de deur steken; mettre le nez à la fenêtre, even aan ’t venster komen; even het raam uitkijken; mettre à qn. le nez sur, iemand met zijn neus er bij halen; porter le nez au vent, de neus in de wind steken [van verwaandheid]; nez à nez avec, vlak tegenover; au aan de neus; au nez de qn., in iemands gezicht; waar hij bij staat; lui fermer la porte au nez, hem de deur voor zijn neus dichtdoen; jeter qch. au nez de qn., iem. iets voor de voeten werpen; rire au nez, in het (zijn) gezicht uitlachen; je l'ai d ans le nez, ik kan hem niet luchten of zien; chanter (parler) du nez, door de neus zingen (spreken); donner du nez er terre, met zijn neus op de grond vallen; ce n'est pas pour son nez, dat is geen spekje voor zijn bekje; sous votre vlak voor je neus; donner sur le nez à qn., iemand op zijn gezicht geven, fig. hem een standje maken; jamais grand nez ne gâta beau visage, een goede gevel versiert het huis; zie ook: bout, mener.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk