I. natuurlijk; natuur-; aangeboren; ongekunsteld; onvervalst, onvermengd; enfant onecht kind; soie naturelle, echte zijde, natuurzijde;
II. inborst, aard, geaardheid, natuur; natuurlijkheid; inboorling, inlander; chassez le naturel, il revient au galop, de natuur gaat boven de leer; au naturel, 1. naar de natuur; 2. zie nature II.; de son naturel, van nature.