(gegeven) woord; trouw; geloof, vertrouwen; betrouwbaarheid; ma foi, par (sur) ma foi, op mijn woord, werkelijk; wel, och!; bonne foi, goede trouw; de bonne foi, te goeder trouw, eerlijk; possesseur de bonne foi, bona-fide bezitter; laisser qn. sur sa bonne foi, iem. aan zich zelf overlaten; mauvaise foi, kwade trouw; de mauvaise foi, te kwader trouw, onbetrouwbaar; foi du charbonnier, kinderlijk geloof; avoir la foi, gelovizg ijn; avoir foi en, vertrouwen hebben in; n'avoir ni foi ni loi, God noch zijn gebod kennen; il n’y a que la foi qui sauve, het geloof alleen maakt zalig; je moet het maar geloven; donner sa foi, zijn woord geven; faire foi, rechtsgeldig zijn; faire foi de, staven, ten bewijze strekken van; digne de foi, geloofwaardig; betrouwbaar; en foi de quoi, tot staving waarvan, ten bewijze waarvan; sous la foi du serment, onder ede: sur la foi de, vol vertrouwen op, op gezag van; en croire qn. sur sa foi, iem. op zijn woord geloven.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk