Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Deuil

betekenis & definitie

rouw(gewaad); rouwtijd; rouwfloers; lijkstoet; smart; (smartelijk) verlies [door overlijden]; deuil de familie, sterfgeval in de familie; grand deuil, zware rouw; petit deuil, lichte rouw; bordé de deuil, met een rouwrand; vêtu de deuil, in de rouw; conduire le deuil, de lijkstoet openen [als naaste familielid]; faire son deuil de qc., niet meer op iets rekenen, in iets berusten, iets opgeven; mettre en deuil, in rouw dompelen; porter le deuil de qn., over iem. in de rouw zijn; porter le deuil de sa blanchisseuse, vuil linnen dragen; prendre (quitter) le deuil, in (uit) de rouw gaan.

< >