I. ontspannen, in rust zetten, vieren; tot rust laten komen, verslappen, verminderen, kalmeren; (de gordijnen) afnemen van, opbreken, uit elkaar nemen;
II. se détendre, zich ontspannen, losgaan, slap worden, verslappen, tot rust komen; minder drukkend worden [temperatuur], ophelderen [gelaat], opklaren [toestand].