I. (met être) erkennen, toegeven; afspreken, overeenkomen, het eens worden; (met avoir) passen, lijken, aanstaan, voegen, betamen, (be)horen, schikken, geschikt zijn (à voor), dienstig zijn;
II. il convient de..., het is raadzaam..., men behoort (dient) te..., er dient... te worden; il convient que vous....gij behoort (dient) te....