Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Apprendre

betekenis & definitie

leren, aanleren, beoefenen, onderwijzen; vernemen, horen [van]; mededelen, berichten, melden [aan]; ça t'apprendra (à)...!, je zult ’t in ’t vervolg wel uit je lijf laten...; apprenez que, weet dat; vous ne m'apprenez rien, u vertelt me niets nieuws; bien appris, welopgevoed; mal appris, onopgevoed.

< >