Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

temeier

betekenis & definitie

prostituee

In 1899 voor het eerst opgetekend, in de Woordenschat van De Beer en Laurillard, een van de eerste Nederlandse woordenboeken waarin relatief veel aandacht wordt besteed aan platte en Bargoense woorden. Het komt hierin voor in de vorm temeioh, met als betekenis ‘eene ontuchtige of publieke vrouw’. In hetzelfde jaar aangetroffen in De Amsterdammer, in de vorm temeije; later nog als temeise, temejah, tomaier, enzovoort. Via het Jiddische temeie ontleend aan het Hebreeuwse temea (‘onrein’).

In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke geeft als omschrijving ‘meid uit een verdachte omgeving’. Als voorbeeldzin vermeldt hij onder meer: ‘Zijn temeie had een paar trederikken voor dat poen gekocht (‘... pantoffels voor dat geld gekocht’).

Temeier is in diverse samenstellingen aangetroffen, waaronder temeieknijzer (1937, ‘vrouwenbeloerder en -africhter’), temeielikken (1937, ‘minetten’, lees: ‘beffen’), temeierlikker (1906, ‘minetter’, lees: ‘beffer’), temeierspiese (1906, ‘bordeel’) en temeiesjikse (1937, ‘hoer’).

• Op een goeien dag, ’t was eigenlijk een kwaje, koop ik ’n rommeltje van een temeije. ¶ De Amsterdammer, 19 februari 1899
• ‘Ik ben dan misschien volgens u een gemene temeie, maar ík gooi in elk geval geen huwelijken stuk, zoals ú, mevrouw de noppeshoer.’ ¶ M. van Amerongen, De roerige wereld van Pistolen Paul (1968), p. 48

< >