goedkope hoer; vrouw die zich makkelijk laat verleiden
In 1968 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst.
• ‘Wat zijn ze godverdomme zelf: noppeshoeren, die zich laten naaien in ruil voor een halve kruik jenever.’ ¶ M. van Amerongen, De roerige wereld van Pistolen Paul (1968), pp. 47-48
• Voor de Amerikaanse soldaten hebben we in de buurt ook genoeg meisjes van plezier. Dit is weer een ander soort vrouwen. Die noemen we hier noppeshoeren, omdat ze, als het moet, ook voor liefde meegaan. Als zo’n Yank de kamer betaalt en ze krijgen een hap vreten zitten ze al goed. ¶ Haring Arie, Een leven aan de Amsterdamse zelfkant (1968), p. 151