Sjap is alleen in het laatste deel van de 17de en het begin van de 18de eeuw aangetroffen. Salomon van Rusting, een avontuurlijke legerarts die gedichten vol platte volkstaal schreef, gebruikte het woord in 1693 in een gedicht getiteld 'De kat in 't vagevuur':
Gy, die u blaas, met nat, vervulden, Tot datter endlijk munt noch kruys, Per kas was! die in brandewijntjes, In stinkhont, sjap, jenever (of Hoe noem je 't helse tuyg?), geen klyntjes Geconsumeerd hebt; heb je stof Om over u onthaal te klagen? De borrel naam is ook te vinden in het werk van de Haarlemse blijspelschrijver Pieter Langendijk, met wie Rusting vaak is vergeleken.
Zo dichtte Langendijk in 1721 De metzelaar deed niet dan schoften, Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, Tot blydschap van die sjap verkoften, 't Zy by de groote of kleine maat. De herkomst van sjap is niet bekend. Het zal wel toeval zijn, schrijf het WNT, dat het Deens sjappe kent in de betekenis 'drinken, pimpelen'. Het Woordenboek suggereert een verband met sjappetouwer 'onverschillige kerel, iemand die ieder ogenblik sia- pa taoe zegt', maar dit is verder niet uitgewerkt; siapa taoe is Maleis voor 'wie weet 't? weet ik 't?'