(1704, uit het Frans) kleine ui
Asjkelon was een van de vijf Filistijnse steden in Palestina. Het lag aan de Middellandse Zee tussen Gaza en Asjdod en wordt in het Oude Testament meermalen genoemd: Jonathan de Makkabeeër nam het tweemaal in en Herodes versierde het met paleizen, waterwerken en badhuizen.
De inwoners van Asjkelon hadden van oudsher een hekel aan joden en christenen. Uiteindelijk kwam ze dit duur te staan. Tijdens de kruistochten was Asjkelon wisselend in handen van de islamieten en de kruisridders, tot de stad in n92 door de christenen met de grond gelijk werd gemaakt.
De ruïnes waren nog eeuwenlang een belangrijke attractie. De omgeving van Asjkelon was zeer vruchtbaar. De boeren verbouwden er druiven, olijven, granaatappels en de kleine uitjes die wij nu kennen als sjalotten.
Die uien waren al in de oudheid bekend. Plinius maakt er in 77 n.Chr. melding van, in een hoofdstuk dat speciaal aan uien is gewijd. Je moet de caepae Ascaloniae, de 'uien uit Ascalon', pas aan het eind van de lente planten, wist Plinius, want dan groeien ze sneller, alsof ze de verloren tijd willen goedmaken. En je moet ze ook niet te lang in de grond laten zitten, want ze rotten voor je er erg in hebt. Als alles goed gaat, kun je ze lang bewaren en geuren ze zo sterk dat de tranen je in de ogen springen.
Men neemt aan dat de sjalot door kruisridders uit Asjkelon naar Europa is meegenomen. De Fransen kennen het uitje sinds het begin van de 12de eeuw. Vanaf omstreeks 1500 schreven zij eschalote. Het Middelnederlandse schalonie heeft dezelfde oorsprong maar betekende 'knoflook'. Vanaf het begin van de 18de eeuw schreef men in Noord-Nederland doorgaans sjalot(te), in Zuid-Nederland bleef de vorm schalonge lang bestaan.
Sjalotjes worden veelal ingemaakt tot zilveruitjes. Het loof van de jonge plant wordt rauw gebruikt om sla en groenten meer smaak te geven.
Engels shallot, shalot (1664); Duits Schalotte (1687); Frans échalote (±n40 eschaloines).
Rabarber wordt, behalve als groente, van oudsher ook als medicijn gebruikt, vooral als purgeermiddel. Ofschoon het woord al in het Middelnederlands voorkomt, wordt de groente pas sedert de 18de eeuw in onze streken verbouwd. Ook voor de oude Grieken was het al een uitheems gewas, zoals blijkt uit het barber in de naam, dat wijst op de barbaarse - niet-Griekse - herkomst. De plant was namelijk afkomstig uit Azië. Over de verklaring van het eerste gedeelte van de naam, ra, zijn de etymologen het nog niet eens. Het schijnt terug te gaan op een oude Perzische naam voor de plant, maar klank en vorm zijn waarschijnlijk beïnvloed door Ra, in de oudheid de naam van de Wolga. Het gebied van de Wolga werd blijkbaar gezien als land van herkomst van de rabarber.
SJALOT: Plinius (ed. Bostock & Riley, 1855-1857) Nat Hist XIX. 32; Winkler Prins' 2 (1870) 322, & 13 (1880) 175; Veth Oost en West (1889) 321-322; Verdam Middelned. wdb. 7 (1912) 274;
Franck & Wijk Etym. wdb. (19122) 610; Vercoullie Etym. wdb. (19253) 297, 312; Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 151; WNT XIV (1936) 238 (schalonge), 1393- 1394 (sjalot), & WNT Xlll (1972) 209 (raket); Vries Ned. etym. wdb. (1971) 642; Kluge Etym. Wtb. d. deutschen Spr. ( 197521) 633; Veen Etym. wdb. (1989) 686; Vries & Tollenaere Etym. wdb. (1991 15) 333; OED (199 32); Rey Dict hist longue (ranç. (19942) 646; Leuvense bijdr. 83.2 (1994) 226.