Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

sirool

betekenis & definitie

man, vent, kerel

In 1890 voor het eerst opgetekend, in een ‘Alphabetische woordenlijst van het Bargoensch’, in het tijdschrift Onze Volkstaal, in de vorm serool. Vervolgens in 1906 in De Boeventaal van Köster Henke als sirool. Köster Henke vermeldt als betekenis ‘man, kerel’ en geeft als vaste verbinding een rare sirool. Als voorbeeldzin vermeldt hij: ‘Een dronken sirool, die niet weet of het uchtend [sic] of avond is’. Via het Jiddische barjisroël (‘Jood’, letterlijk ‘zoon van Israël’) ontleend aan het Hebreeuws ben jisraël of bar jisraël, dat dezelfde betekenis heeft. Basserool, dat in het Bargoens voor ‘heer, chef’ werd gebruikt, heeft dezelfde herkomst. Dit woord is in allerlei spellingsvarianten aangetroffen, onder andere bajesrool en bajisrool.

• Karel was teméé een oude sirool geworden. Zóó gauw kon hij niet meer opschuimen in vechtvlugheid. ¶ Is. Querido, Mooie Karel (1925), p. 34. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• Sjank, de chauffeur, smoesde wat in z’n oliekontetaaltje tegen de sirool die ons binnen had gelaten. ¶ Willem van Iependaal, Lord Zeepsop (1937), p. 89
• Dat komt falikant uit, rare sirool! Versteek je in de graskant, foefel je weg diep in de modder, maar waag je niet op de vlakte zonder portemenee, want als het misloopt krijg je te doen met de deurwaarder, mot je procureur stelle. ¶ Willem van Iependaal, Adam in ongenade (1938), pp. 140-141

< >