Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

ribbemoos

betekenis & definitie

koevoet, breekijzer; grote, ruwe kerel

Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht. Het komt hierin voor in de vorm ribbemouse en met als betekenissen ‘koevoet, breekijzer’. Vervolgens in 1879 aangetroffen in een boek van Justus van Maurik voor ‘grote, ruwe kerel’. De overgang van ‘breekijzer’ (sterk instrument) naar ‘sterke man’ kan zijn ontstaan doordat men moos associeerde met de (Joodse) mannennaam Mozes. Iets vergelijkbaars deed zich voor bij jatmoos (zie jatmoos 2). In de betekenis ‘breekijzer’ overgenomen uit de Duitse dieventaal, waar Rebmosche in dezelfde betekenis voorkomt. Van reb (‘rabbi’) plus Mozes, de profeet die volgens het Bijbelverhaal (Exodus 32:19) de stenen tafelen verbrijzelde.

• Koo ‘de kok’ was een stevig gebouwd man; zooals zijn klanten het noemden: ‘een ribbemoos’, ’n mannetjesputter, die vermogens in z’n hande had. ¶ Justus van Maurik, Amsterdam bij dag en nacht (1897), p. 10
• Hoe kon zoo een ribbemous, zoo een ‘krimeneele schepper’, nou zóó #mesjokke zijn? ¶ Is. Querido, Van Nes en Zeedijk (1915), p. 353. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• ‘Zo zijn er hier nog duizenden, maar zij hebben lauw kans. Neen boy, met het werk is het hier knudde. En wat de rest aangaat, zo’n ribbemoos lijk je me ook niet.’ ¶ C. Baardman, Het geslacht Dalman (1947), p. 177

jatmoos2

< >