hard werken
In deze betekenis in 1632 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. In 1731 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, achter in het boek Cartouche, of de Gestrafte Booswicht. ‘Van oudsher komt het woord ook in het Bargoensch en de dieventaal voor, doch is waarschijnlijk niet daaruit in de volkstaal overgenomen, doch omgekeerd’, aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal. In Cartouche komt peesen voor in de betekenissen ‘tucht’ en ‘werken’ en in de samenstelling peeskit voor ‘tuchthuis’. Vanaf 1840 vinden we pezen in de betekenis ‘stelen’ (‘we hebben een brood gepeesd’) en vanaf het begin van de 20ste eeuw komt het in allerlei min of meer vaste verbindingen voor, zoals op de meluk pezen voor ‘zakkenrollen’, met de jat pezen voor ‘de hand ophouden, bedelen’, dravertjes pezen voor ‘fietsen stelen’ en pezen met de #flik voor ‘met de kaarten
werken’. Köster Henke vermeldde in 1906 de samenstellingen peesvrijer voor ‘werkman’ en vinkenpeezer voor ‘zakkenroller’. Bij pezen gaf hij onder meer als voorbeeldzin: ‘Peezen is goed voor de paarden’ (‘werken is voor de dommen’).
• We drinken ’n glas bier, praten wat en we eten nog eerst ’n stukje, want je weet nooit vooruit, of ’t licht of zwaar werk zal worden; daar reken je dus maar vast van te voren op. ‘Nou!’, vroegen ze. ‘Jonges!, ’ zei ik, ‘we gaan vanavond uit peezen.’ ¶ Jan Feith, Het verhaal van den dief (1909), p. 141
• ‘Wij hebbe motte peze. Toen vader ziek was en niets inbracht.’ ¶ H. Dijkhuis, Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis (1939), p. 26. De schrijver verklaart de betekenis (‘hard werken’) tussen haakjes.
• ‘Als je hard peest, is het niet slecht. Maar waarom eigenlijk?’ ¶ Henri van Leeuwen, Zwerver in Parijs (1952), p. 131