gevangenis; gevangenisdirecteur
In 1935 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. Men zei ook wel (je melden bij/ logeren bij) baas Kolenbrander. Het woord lijkt vooral in de Rotterdamse dieventaal te zijn gebruikt, hoewel het -- in de tweede helft van de 20ste eeuw -- ook is opgetekend in Amsterdam. In de eerste editie van hun Bargoens woordenboek (1972) gaven Endt en Frerichs als verklaring: ‘Volgens één informant: een anekdotewoord, verwijzend naar een Amersfoortse huzarenluitenant Colebrander die veel naar het buitenland ging (om zijn schuldeisers te ontlopen?).’ In 1974 werd deze verklaring vervangen door: ‘Naar de heer Kolenbrander, in het begin van deze eeuw direkteur van het Huis van Bewaring, Noordsingel, Rotterdam.’
De Cellulaire gevangenis aan de Noordsingel in Rotterdam heeft inderdaad een directeur gehad met een gelijkluidende naam, zo bleek bij archiefonderzoek, namelijk de op 12 april 1840 in Zutphen geboren Willem Colenbrander. Colenbrander was van 1872 tot 1878 adjunct-directeur van de gevangenis aan de Noordsingel (de directeur was toen F.A. Schiebelhout).
Of dit inderdaad de Colenbrander is die zijn naam zag vereeuwigd in ome of baas Kolenbrander, is niet zeker -- het gat tussen de relatief korte aanwezigheid van Willem Colenbrander in Rotterdam (1872-1878) en het voorkomen van ome Kolenbrander als soortnaam voor ‘gevangenis’ (1935) is nogal groot. Een andere Kolenbrander in die functie in Rotterdam is echter niet gevonden, hoewel de naam in verschillende spellingsvarianten is nagezocht. Kennelijk heeft Willem Colenbrander tijdens zijn korte verblijf veel indruk gemaakt, waarschijnlijk door een streng beleid.
De Rotterdamse schrijver Willem van Iependaal, die zeer goed thuis was in het Bargoens, gebruikt ome Kolenbrander in zijn boeken wisselend voor ‘gevangenis’ en voor ‘directeur van de gevangenis’. In 1952 schreef Van Iependaal, in Bef, boef en bajes (p. 190):
Hij opende een tweede deur, eveneens rijkelijk voorzien van moerbouten en ijzerbeslag, en verleende toegang tot een binnenplaats, waar gevangenen arbeid verrichtten, met balken en planken liepen te manoeuvreren onder toezicht van een werkmeester, en waar het kantoor van ome Kolenbrander zich bevond. Hoe de directeur aan die bijnaam is gekomen, weten we niet.
• As ie daar op mot om lood te fazele [stelen], ka’je je eige beter ineens an gaan melde bij Oome Kolebrander, dat spaart een ritje met de zespijper [celwagen] uit. ¶ Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar (1935), p. 70
• Hevig tumult barstte los, bijval en tegenspraak rumoerden onder de poort, waar plotseling groot gedrang ontstond toen de zespijper [celwagen] binnen reed om logees te halen of te brengen bij Ome Kolebrander. ¶ Willem van Iependaal, Lord Zeepsop (1937), p. 195