zakkenroller
In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Ook aangetroffen als meelikpeeser, meelukpeeser, meelukpeezer, enzovoort. ‘Zakkenrollen’ werd ook wel op de meluk pezen genoemd.
In 1952 gaf de Amsterdamse rechercheur K. Groen in Dode getuigen (pp. 90-91) een uitgebreide beschrijving van de karakteristieken van een zakkenroller:
De zakkenroller is veelal de gentleman-dief. Hij is zorgvuldig gekleed, omdat hij anders de aandacht zou trekken. Zijn middelvinger is in de regel weinig langer dan zijn wijs- of ringvinger. Hij kan zijn linkerhand net zo goed gebruiken als zijn rechter, zodat hij als het ware over twee rechterhanden beschikken kan, want hij moet om zo te zeggen zijn slachtoffer van twee kanten kunnen enteren. Een wandelstok, een paraplu of handschoenen heeft hij nooit bij zich. Voor het slagen van zijn greep is het noodzakelijk, dat de aandacht van de uitgekozen prooi wordt afgeleid. Daarom zijn een of ander voorval op straat, een druk verkeer, een volle tram, trein of autobus hem zeer welkom.
• Jij mot mit de meelik-peesers je veertig-jarig jubeléum fiere… onder ’t gajes! … schaterde Hendrik de Dool. ¶ Is Querido, Van Nes en Zeedijk (1915), p. 296. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• De jatters en meelukpeesers (zakkenrollers) gebruiken een andere terminologie, een andere spreekwijze, dan de tieijskrakers (brandkasten-forceerders) ¶ Is Querido, Zwerftochten door de Jordaan (1931), p. 135