slaapstee, nachtverblijf, (volks)logement
In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Naar het voorbeeld van luimkit, dat reeds in 1731 is opgetekend, gevormd uit luim (‘slaap’) plus #spies (‘huis’). Ook aangetroffen als luimsmies.
• De rest van de logés uit de luim-spiese, die ik hoofd voor hoofd aan de heeren van het parket voorstelde [...] konden deftig naar ’t bureau rijden. ¶ Jan Feith, Op het dievenpad (1907), p. 91. De schrijver verklaart de betekenis in een woordenlijst.
• Die ogenblikken, die ik in de luimsmize heb doorgebracht zag ik niet, dat die lel van een meid een stoffer, laat staan een doek in haar hand heeft genomen. ¶ H. van Aalst, Onder martieners en bietsers (1946), p. 50