kijken
In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke beschrijft in de voorbeeldzin een inbrekerstechniek: ‘Je komt voorbij, maakt een veter van je schoen vast en loekt terwijl even naar ’t slot.’ Vanzelfsprekend ontleend aan het Engelse to look (‘kijken’).
• Affijn, we raakten al gauw een beetje op dreef, lieten de ober een biertje en nog een biertje aantremmen en gingen over de fluwelen leuning van de Loge hangen om de halfblote kalletjes, beneden, tussen d’r heuveltjes te loeken. ¶ Willem van Iependaal, Lord Zeepsop (1937), p. 53
• Wacht; ophijschen aan dat venstertje van de deur. Naar binnen loeken. Goddorie! een slaapwandelaarster. ¶ G.P. Smis, De smederij bij den Westertoren (1942), p. 28