Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

joet, joetje

betekenis & definitie

tien; tientje

Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht. Het komt hierin voor in de combinatie fokse joeter voor ‘gouden tientje’. Vervolgens in 1906 in De Boeventaal van Köster Henke, in de vormen joentje, joet, joetje en juutje, allemaal met als betekenis ‘tien’. Als vaste verbindingen noemt Köster Henke: beis joetjes voor ‘twintig’ (lees: twee-tien), joet bas voor ‘tien stuiver’ (lees: tien-vijf) en joet meier voor ‘duizend’ (lees: tien-honderd). Joetje kon ook worden gebruikt voor ‘tien jaar’. Zo zei men, aldus Köster Henke: ‘Hij heeft er al beis joetjes opzitten’ (‘... twintig jaar gevangenisstraf’). Via het Jiddische joed ontleend aan de Hebreeuwse letter jod, die als getalwaarde 10 heeft.

• ‘Ik sei teige-n-em: foel je d’r wat foar om een gefalle meideminsch weir op de bein te brengen, geif me dan een joetje.’ [...] ‘Hoeveel is een joetje?’ informeerde het heertje, dat reeds duim en wijsvinger in een vestzak liet glijden. ‘’n Tientje maor.’ ¶ Nono, Zeven (1940), p. 48
• ‘Jou knaak! maan knaak! fuile sakkerollir; kraag nog drie juutjis fèn je, of doch je dat ’k ’n baum had stoan, woar ’k ’t ofskudde. ¶ G.P. Smis, Wonde plekken (1941), p. 29
• ‘Ik maak volkskunst die betaalbaar is. Als er van de honderd mensen er negenennegentig een joet op zak hebben en één een meier, dan verkoop ik liever aan die negenennegentig een schilderij voor een joet dan aan die ene een voor een meier!’ ¶ Paul Rollman, Paul Rollman blijft ademhalen (1971), p. 17

< >