stelen
In 1906 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke geeft als definitie ‘kleinigheden stelen die met de handen te grijpen zijn, bv. appels, peren, een zakmes, etc.’.
• Het stelen van kleinigheden, die met de hand te grijpen zijn: appelen, peren, een zakmes
• etc., noemt men jatmouzen. ¶ J. Wolthuis, ‘Amsterdamsche woorden’, in: Vragen van den dag (1919), p. 765 e.v.