Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 07-02-2017

Gans, Ganze

betekenis & definitie

Gans is in de betekenis 'borrel' in 1865 voor het eerst opgetekend, door de Vlaamse priester Lodewijk Willem Schuermans. In zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon schreef Schuermans:

Te Gent en elders zegt men: eene gans steken, voor eene borrel uitdrinken; hiervan ganzebroer: voor drinkebroer, en de ganze- broers is een gezelschap van drinkers. De grootste kenner van het Gents, Lodewijk Lievevrouw-Coop- man, tikte Schuermans hierover postuum op de vingers. Het moest niet zijn 'een ganze steken' maar stekken 'drinken'. Volgens Lievevrouw-Coopman kwam de borrelnaam ganze om- streeks 1860 'volop in zwang'. Hij vermeldt niet waarom. De gans behoort tot de dieren die eeuwig in het nat kunnen ronddobberen - een motief dat veel borrel namen heeft opgele- verd (zie voor een overzicht bij kikvors). Wat bij het ontstaan van deze borrelnaam verder zeker een rol zal hebben gespeeld is de waggelende gang van deze vogel, een manier van lopen die ook de dronkaard niet vreemd is. Ook het woord ganzenwijn, voorheen gebruikt als schertsende benaming voor water 'als den drank der ganzen, in tegenstelling van wijn', kan van invloed zijn geweest. Dit komt in het Duits al sedert de 16de eeuw voor als Gänsewein.

De gans belandde in Noord en Zuid in verschillende uitdrukkingen voor drinken en dronkenschap. Van een dronkeman zei men in de tweede helft van de 19de eeuw hij kan met de ganzen drinken of als de ganzen water zien, hebben ze dorst. In Zuid- Afrika zei men indertijd, doelend op de waggelpas van de zuip- lap, hij jaagt ganse. En de Groningers zeiden aan het begin van deze eeuw als de borrel werd uitgeschonken en de boer wat meer kreeg: jongens een vogel en de boer een gans!

< >