Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 11-02-2019

eppie

betekenis & definitie

domme, achterlijke man

In 1912 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst, maar in die vroegste vindplaats is de betekenis onduidelijk. Meestal in de verbinding malle eppie. Dat was ook de bijnaam van een Amsterdamse bedelaar die in 1967 door de Amsterdamse politieagent A. de Vink werd beschreven in Tieren en tierelantijnen (pp. 22-24):

In de vroege ochtenduren kon je hem tegenkomen met zijn ouwe kinderwagen, waarop stapels kranten en flarden karton lagen: Malle Eppie, de tot legende geworden vertegenwoordiger van de leepheid. Tussen de beugels van zijn wagen hing een jutzak, waarin lorren en vodden werden verzameld. Hij beschikte over de vakbedrevenheid in één enkele beweging de inhoud van een vuilnisbak tot de zijne te maken. Feilloos viste hij uit het huisvuil de zaken zijner gading te voorschijn. Hij hoorde in Amsterdam als meubilair in een huiskamer.
Op een morgen verscheen Eppie niét. [...] De wilde verhalen kwamen los. Romantische, sentimentele, gruwelijke verhalen. Eppie zou bij een verkeersongeval het loodje hebben gelegd. Eppie zou door een stel straatrovers zijn neergeslagen. Eppie zou naar Zuid-Frankrijk zijn vertrokken en daar een prachtig landgoed hebben gekocht van bijeen geschraapte duiten. Tijdens hun vakantie in Frankrijk hadden verscheidene mensen Malle Eppie pakkie-an deftig ontmoet en oude herinneringen opgehaald. De werkelijkheid was simpeler. Eppie was gewoon gecrepeerd. Hij was gewoon achter zijn karretje op straat in elkaar gezakt, naar het ziekenhuis vervoerd en enkele dagen later overleden.

• Toe, eppie, sprak Stijn gerekt en alle woorden afhappend. ¶ Is. Querido, De Jordaan dl 1 (1912), pp. 389-390
• ‘Eppie! En als de buurman et es opraopt? D’r staot toch geen naom op? Ze kenne toch niet ruike voor wie et is?’ ¶ J.J. Frinsel, Zo’n jongen uit de Jordaan (1960), p. 77

< >