schooien, bedelen
Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht. Het komt in deze lijst voor in de vorm talven en met als betekenissen ‘bedelen, vragen’. Ook aangetroffen als dalleven en dalfen. Afgeleid van het Jiddische dalfen (‘bedelaar’).
Juist in de arme wijken, zoals in de Jordaan in Amsterdam, werd er veel gegeven aan bedelaars, schreef Is. Querido (die jarenlang in deze volkswijk woonde) in 1931 in Mijn zwerftochten door Jordaan en donker Amsterdam (p. 48):
De Jordaners zijn vaak van een zeldzame offervaardigheid onder elkaar. Zij zijn menschen van hart en van een onbegrensd medelijden met verworpenen. Ge zoudt er van staan te kijken, als ge wist hoeveel bedelaars en hoeveel geldophalers er in de Jordaan nog rondzwerven. De ‘rijkelui’, zoo zeggen de Jordaners, nou ja, die zetten een gedrukt bordje achter het glas: aan de deur wordt niet gekocht; die kunnen aan de deur niets geven, doch wij kunnen aan de deur niets weigeren.
• Als d’r geen dienders bestonden met sabels en schiettuig, dan had ik UE.’s bezit en dan kon UE. langs de huizen dalven, om een cent voor een armen man, bij de barmhartige menschen. ¶ Herman de Man, De kleine wereld (1932), p. 213
• ’t Was toch allemaal noppes. Dalven, net zoo lang totdat Koos de Langjat je tegenkwam, en je netjes op je rug lei. ¶ J.A. Visscher, Schooier waar ga jij naar toe (1939), p. 12
• Want dat ‘dalven’ staat hem nu zoo hartgrondig tegen. Nooit vooruit te weten of je vandaag te bikken zult hebben. ¶ M.J. Brusse, De boef Matheus Otto (1946), p. 12