zij pers. vnw.
Onl. sie, sia (3e pers. mv. en ev. v.) 'zij' [10e eeuw; W.Ps.], ook siu (3 pers. ev. v.) [ca. 1100; Will.]; mnl. si, sie; nnl. zij.
Os. sī, siu, sia, sie (mnd. sie, si); ohd. sī, siu, sio, sie (nhd. sie); ofri. se (alleen enclitisch, nfri. se, naast sy uit het Nederlands); alle 'zij (ev. v. en mv.)'; got. si alleen 'zij (ev.v.)'. Voor ne. she 'zij (ev. v.)' en mnl. soe 'id.' zie d(i)e.
Persoonlijke voornaamwoorden voor de derde persoon bestonden in het Proto-Indo-Europees niet als apart paradigma en zijn terug te voeren op aanwijzende voornaamwoorden. Voor het Germaans is dat in de meeste gevallen pie. *h1e, waarvan *ih2 de bijbehorende nominatief enkelvoud vrouwelijk is. Voorafgegaan door het aanwijzend partikel pie. *so leidde dit in het Gotisch en het West-Germaans tot *si of *sī. In het West-Germaans ontstonden hierbij, grotendeels reeds voor de schriftelijke overlevering, onder invloed van de uitgangen van aanwijzende voornaamwoorden (d(i)e enz.) de langere vormen zoals hierboven genoemd. Ook breidde de functie zich uit tot de 3e pers.mv. De klinker van die heeft in het Nederlands niet doorgezet zoals gebeurde bij het Duitse sie. Mede onder invloed van de persoonlijke voornaamwoorden hij, gij en wij is in beklemtoonde positie uiteindelijk *sī > mnl. si > nnl. zij de gewone vorm geworden. De onbeklemtoonde vorm is ze. Voor het persoonlijk voornaamwoord voor de 3e pers. ev. v. en mv. in de andere naamvallen, zie haar 1 en hun, hen.
Fries: se, sy
Gepubliceerd op 24-04-2024
zij
betekenis & definitie