Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

pub

betekenis & definitie

pub zn. 'Brits of Iers café'
categorie: leenwoord

Nnl. pub 'Brits café' in dat men in Londen om de paar huizen een pub (kroeg) en een kerk ontmoet [1920; Groene Amsterdammer], pub 'herberg, kroeg' [1939; Kramers II].

Ontleend aan Engels pub 'café, bar, kroeg' [1859; OED], verkorting van public house 'cafe, bar, taveerne' [1768; OED], eerder al 'herberg' [1658; BDE], nog eerder 'openbaar gebouw' [1574; OED]; dit is een samenstelling van public 'openbaar', zie publiek 1, en house 'huis, gebouw', zie huis.

Fries: pub

< >