Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

manicure

betekenis & definitie

manicure zn. 'verzorging of verzorger van handen en nagels'
categorie: leenwoord

Nnl. manicure 'iemand die handen en nagels verzorgt' [1908; Baale], 'gereedschap ter verzorging van handen en nagels' [1919; Koenen], 'verzorging van handen' [1937; WNT Aanv.]; daarnaast in de eerste helft van de 20e eeuw ook wel manucure [1914; NRC].

Ontleend aan Frans manicure 'iemand die handen verzorgt' [1869; TLF], manucure 'id.' [1877; TLF], gevormd naar het model van pédicure 'iemand die voeten verzorgt' [1781; TLF], zie pedicure; het eerste lid is gebaseerd op Latijn manus 'hand', zie manuaal, het tweede lid -cure op Latijn cūrāre 'verzorgen', zie cureren en kuur.

Van de twee oorspronkelijk nevenvormen is in het Frans manucure gebleven en in het Nederlands juist manicure.

Fries: manikuere

< >