fortuin zn. 'lot; kapitaal'
categorie: leenwoord
Mnl. fortune 'wisselvallig lot' [1290; CG II, En.Cod.], geldelijk vermogen [1494; MNHWS]; vnnl. by fortune 'door ongelukkig toeval' [1551; Stall. I, 428], fortune 'geluk' [1553; van den Werve], fortuyn 'geluk, lot' [1573; Thes.]. Als onzijdig woord 'bezit, kapitaal' eerst nnl.: het geringe fortuin, dat hij nog bezat [1838; WNT], hoewel de betekenis 'bezit' misschien al schuilt in vnnl. daer hy compt tot fortune van goede 'als hij het geluk heeft goed(eren) te krijgen, als hij in het (gelukkige) bezit van goed(eren) komt' [1545; Stall.].
Ontleend aan Frans fortune 'kans, lot, geluk' [ca. 1265], dat net als Latijn fortūna, waaraan het is ontleend, oorspr. een metaforische betekenis is van Fortune, resp. Fortūna 'de godin van het lot'. Deze naam wordt gewoonlijk verbonden met fors (genitief fortis) 'lot, toeval', verwant met het Latijnse werkwoord ferre 'dragen', zie baren.
Oorspr. een vrouwelijk woord (de fortuin). De betekenisuitbreiding naar 'bezit, kapitaal' is een metaforische, uit 'geluk' en ging gepaard met een overgang naar onzijdig woordgeslacht (het fortuin), die beïnvloed zal zijn door dat van de woorden bezit en kapitaal. Een overgangsstadium (zonder lidwoord) kan gezien worden in bijv. een Militair zonder fortuin [1784; WNT] en de uitdrukking fortuin maken [1782; WNT].
De lotsgodin zelf wordt in het Nederlands veelal met haar Latijnse naam aangeduid:Vrouwe Fortuna, maar ook als de Fortuin; in het algemeen wordt zij voorgesteld als een geblinddoekte vrouw die op een rad staat (het Rad van Fortuin).
◆ fortuinlijk bn. 'voorspoedig, door het lot begunstigd'. Nnl. in Hij is fortuinlijk, in koop en verkoop, op den huis en de markten [1927; WNT koop]. Afleiding met het achtervoegsel lijk van fortuin. ◆ gefortuneerd bn. 'rijk, vermogend'. Vnnl. ghefoertuneert 'door het fortuin begunstigd' [1514; WNT Aanv.], 'rijk, vermogend' [1872; van Dale]. Leenvertaling van Frans fortuné 'door het fortuin begunstigd' [1319-40; Rey], 'rijk, vermogend' [1787; Rey], zelf weer gevormd op basis van Latijn fortūnātus 'gelukkig, gezegend', verl.deelw. van fortunāre 'gelukkig maken', afleiding van fortūna. Een Nederlands werkwoord fortuneren heeft niet bestaan, evenmin als een Frans werkwoord fortuner.
Fries: fortún ◆ fortúnlik ◆ -
Gepubliceerd op 24-04-2024
fortuin
betekenis & definitie