Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Gepubliceerd op 24-04-2024

dof 1

betekenis & definitie

dof 1 bn. 'niet helder, mat'
categorie: waarschijnlijk substraatwoord

Vnnl. het doffe leven 'het weinig vreugdevolle bestaan' [1608; WNT voos I], mijn doffe gheest 'mijn matte, treurige geest' [1613; WNT zangster], dof 'mat, niet glanzend' [1634; WNT wiggelen], 'niet helder klinkend' [1673; WNT vruchten I].

Dof is een verkorte vorm van doof; in het Middelnederlands betekent doof, doove, doef 'gevoelloos, gek, doof (van personen); dof, dor (van zaken)'.

Voor een nevenvorm van dof zie duf 'bedompt, saai'. Een andere nevenvorm is West-Vlaams doef 'zwoel, drukkend'.

< >