Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Zeezoogdieren

betekenis & definitie

De in zee levende zoogdieren hebben alle onder hun huid een dikke speklaag, waardoor zij in staat zijn de temperatuur van het lichaam op een voor zoogdieren gebruikelijke hoogte te houden. De traan, die uit het spek gewonnen kan worden, is van oudsher een gewild handelsartikel geweest.

Het zijn vooral de robben en walvissen, waarop jacht wordt gemaakt.In de 12de eeuw vingen de Basken al walvissen, in de 17de eeuw viel de bloeitijd van de Ned. walvisjacht. Van ons land verplaatste het bedrijf zich naar Engeland en vandaar naar de O. kust van N. Amerika. Tegen het midden van de 19de eeuw begon de ouderwetse walvisjacht te kwijnen, maar nieuw leven kreeg zij door de uitvinding van het harpoenkanon door Svend Foyn in 1865. Hierdoor, en door de toepassing van stoomschepen, bloeide de walvisvaart weer op en toen ook nog een methode uiigevonden werd de geschoten walvissen op te blazen, kon men zich wagen aan de vangst van de blauwe walvis — het 30 m lange grootste dier, dat ooit op aarde heeft geleefd — en de vinvis, waarvan grote aantallen in de Antarctische wateren ontdekt waren. Deze beide soorten zinken als zij dood zijn, zodat de vangst niet mogelijk was vóór de techniek voldoende gevorderd was.

De eerste vangst had plaats met landstations als basis (Falklands- en de Z. Shetlands eilanden en Z. Georgië), later namen fabrieksschepen meer en meer de plaats van de landstations over. Bij elk fabrieksschip behoren 8-10 jagers, kleine snelle schepen, die voor de eigenlijke vangst gebruikt worden, terwijl de verwerking op het fabrieksschip plaats vindt. Noorwegen en Engeland hadden de leiding in deze industrie; Nederland ging eerst in 1946 met het fabrieksschip ‘Willem Barentsz’ deelnemen, De grootste uitbreiding had de walvisvangst in het seizoen 1938-1939 bereikt (zie tabel 14).

De toeneming vond hoofdzakelijk plaats door uitbreiding van het aantal fabrieksschepen met de daarbij behorende jagers. Gedurende de oorlog stond de vangst bijna stil, daar zowel de fabrieksschepen als de jagers voor oorlogsdoeleinden gebruikt werden. De meeste fabrieksschepen gingen gedurende de oorlog verloren en daar de bouw van de grote fabrieksschepen veel tijd en veel risico meebrengt, had in het seizoen 1947/48 de visserij nog lang niet de vroegere intensiteit bereikt; er namen 17 fabrieksschepen aan de vangst deel, en wel 9 Noorse, 4 Britse, 2 Japanse, 1 Nederlands en 1 van de Ver. St.

Behalve in de Antarctische wateren wordt ook op de overige oceanen een aantal walvissen gevangen.

De hoogste jaarproductie viel in het seizoen 1937/38 met 3 640 248 barrels (1 barrel = 1/6 ton van 1 016 kg = 169 kg), waarvan in de Antarctische wateren 3 340 330 barrels.

Zoals uit de tabellen 14 en 15 blijkt, komt in een normaal vangseizoen ongeveer 80% van de productie uit de Antarctische wateren. In het vangseizoen 1946/47 bedroeg de productie aan traan in de Antarctische wateren 1 942 000 barrels. Het Ned. moederschip ‘Willem Barentsz’ behaalde een opbrengst van 77 310 barrels, d.i. 13 millioen kg traan, verkregen uit 401 blauwe en 354 vinwalvissen, benevens 15 spermacetiwalvissen (potvissen).

De buiten de Antarctische wateren verkregen traan komt uit de meest uiteengelegen delen der aarde; de verwerking der gevangen walvissen vindt gewoonlijk plaats in de landstations, in enkele gevallen ook op fabrieksschepen. Walvisvangst wordt o.a. bedreven vanuit de W.kust van Noorwegen, de Azoren, New Foundland, de Z. kusten van Afrika, de kusten van Argentinië, Chili, Peru, Californië, Japan en Kamsjatka.

Tengevolge van de steeds toenemende intensiteit van de walvisvangst begon men zich allerwegen ongerust te maken over de mogelijkheid, dat de stand van de walvissen achteruit zou gaan en binnen afzienbare tijd de exploitatie niet meer lonend zou zijn. Nadat reeds eerder voorbereidende besprekingen waren gehouden, kwamen de belanghebbende landen in 1938 tot overeenstemming omtrent een aantal maatregelen tot beperking van de vangst: niet gedood mogen worden enkele zeldzame soorten (o.a. z.g. echte walvissen), bultrugwalvissen bezuiden 40° Z.B. en zogende wijfjes met hun jongen; er is een minimummaat Tabel 15. Vangst van de verschillende soorten van walvissen in de verschillende zeeën Alle zeeën Antarctica N. Atlant. Afrika N. Pacific Japan Overige en Arct. zeeën Seizoen aantal aantal aantal aantal aantal aantal aantal gev. gev. % gev. % gev. % gev. % gev. % gev. %

1933/34 32 586 26 087 80 583 2 2 392 7 1 019 3 1 436 4 1 069 3
1935/36 44 855 30 991 69 722 2 3 768 8 857 2 1 840 4 6 677 15
1937/38 54 835 46 039 84 750 1 3 044 6 483 1 1 970 4 2 549 4
1942/43 6 167 998 16 261 4 724 12 29 1 — — 4 155 67
1946/47 25 596

Bron: International Whaling Statistics voor verschillende soorten vastgesteld en van 40° Z.B. tot aan de aequator en in vrijwel alle zeeën benoorden de aequator is de jacht met fabrieksschepen verboden.

Bij de volgende conferentie in 1945, toen ook Nederland tot de deelnemende landen toetrad, werd o.a. vastgesteld, dat de vangst in de Antarctische wateren alleen toegelaten is van 8 December tot 7 April en dat de vangst een aantal van 16 000 blauwe-walviseenheden niet mag overschrijden. De blauwe walvis is de grootste soort en dient als eenheid; 2 vinvissen tellen eveneens als één eenheid. De statistiek der vangsten in verband met de vangcapaciteit zal moeten leren of deze maatregelen voldoende zijn om de walvisstand op zodanig peil te houden, dat deze in staat is jaarlijks een productie van 16 000 blauwe walviseenheden te leveren. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal het onvermijdelijk zijn door nog dieper ingrijpende maatregelen de vangsten verder te beperken.

Andere zoogdieren, die een groot deel van hun leven in zee doorbrengen, zijn de robben. Ook de Nederlanders hebben in de bloeitijd van de walvisvaart de robbenjacht op grote schaal mede bedreven. De pels van sommige soorten vertegenwoordigt een zekere waarde, bij de sealskin robben zelfs een zeer hoge waarde.

De robben werpen hun jongen en zogen deze buiten het water, zodat zij gedurende deze tijd een vaste rustplaats moeten hebben; bij de meeste soorten is dit het ijs. De jacht op deze soorten is dus gebonden aan het ijs van de Pool, vnl. de Noordpool. Behalve de Eskimo’s, voor wie de robben het hoofdmiddel van bestaan vormen of vormden, zijn het vooral Noren en New Foundlanders, die de robbenvangst in het groot uitvoeren. De vangst van New Foundland bedroeg in 1947 100 000 stuks, de Noorse jacht leverde in 1939 130 000 stuks op.

Deze robben hebben alle een haarkleed, evenals de bij ons voorkomende zeehond, bestaande uit stugge en korte haren, alleen de pasgeboren jongen dragen voor korte tijd een echte uit zachte haren bestaande pels, althans bij die soorten, die op het ijs worden geboren. Bij onze zeehonden gaat deze zachte beharing, die bij het ongeboren jong wel aanwezig is, kort vóór de geboorte verloren.

De fur-seals echter, die in de noordelijke Stille Oceaan voorkomen, hebben een zachte pels, waarvan het beroemde sealskinbont afkomstig is. Tengevolge van de zeer hoge waarde is op deze robben een meedogenloze jacht gemaakt, hetgeen gemakkelijk werd gemaakt, doordat de robben elk voorjaar aan land komen op de kleine, boomloze, vulkanische Pribiloff-eilanden . Hier worden de jongen geboren. De eertijds reusachtige kudden waren in 1911 tot een getalsterkte van 125 000 stuks geslonken. Toen werden door samenwerking van Rusland, Canada, de Ver. St. en Japan beschermende maatregelen genomen: alleen één jaar oude mannetjes, die zeer goed te onderscheiden zijn, mogen worden gedood en het doden van robben in open zee is verboden. Elk der contracterende landen kreeg 1 /4 deel van de vangst toegewezen. Als gevolg van deze maatregel begon de kudde weer snel te groeien: in 1947 bestond zij uit 3,6 millioen stuks en de jaarlijkse vangst bedraagt thans 60-70 000 stuks.

In 1941 zei Japan het verdrag op met als argument, dat de robben schadelijk waren voor de visstand.

< >