Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Handels of industriegewassen

betekenis & definitie

Deze gewassen hebben als gemeenschappelijk kenmerk slechts, dat het oogstproduct geen eindproduct is, maar voor verdere verwerking bestemd is.

De cultuur van vlas is zeer oud; sommige Egyptische mummies zijn gewikkeld in linnen. Het gewas zou uit de streek tussen Kaspische en Zwarte Zee stammen. Hennep levert een waardevolle vezel en in het zaad een drogende olie. In de warme klimaten verbouwt men olievlas, een type dat wat ruimer gezaaid wordt en een grotere vertakkingsen bloeineiging heeft dan het in koele streken verbouwde vezelvlas, waarbij soms zelfs de zaadproductie geheel achterop raakt. Europa heeft vrijwel het monopolie van het vezelvlas: in Rusland 75 à 85% van het wereldoppervlak en 65 à 80% van de wereldproductie, die ca 800 000 ton lint (gezwingeld vlas) bedraagt. W. Europa met N.

Frankrijk, België, Nederland, N. Ierland en Duitsland als centra, verbouwt de beste kwaliteiten.

De beste omstandigheden van klimaat, grond en bemestingstoestand voor vezelvlas zijn die, waarbij een gelijkmatige en snelle groei verzekerd is, zonder dat het tot legeren komt. Het vezelvlas gedijt het best in de koele en winderige kustgebieden van W. Europa en rondom de Oostzee. De grond moet in goede cultuurtoestand, niet zuur, niet erg licht of zwaar en vrij van onkruid zijn, en tenminste 6 à 8 jaar geen vlas gedragen hebben. Men kent blauwbloeiende en witbloeiende rassen. De zaai geschiedt liefst vroeg in het voorjaar, met kleine rijenafstand en op een zeer gelijkmatig en fijn zaaibed.

Men zaait klaver wel als ondervrucht. De oogst geschiedt als de onderste blaadjes zijn afgevallen. Het vlas wordt met de hand of machinaal op enige afstand van de grond gevat en opgetrokken, zodat onkruid en ondervrucht blijven staan. Het tot ‘schranken’ gebundelde vlas wordt aan kleine hokken, later aan grote schelven te drogen gezet. Het komt in de loop van de winter en de daarop volgende zomer in bewerking. Dit begint met het verwijderen der zaadbollen, het repelen.

Daarna wordt geroot, vroeger in rivieren of sloten, soms op de grond (dauwroten), thans hoofdzakelijk in warmwaterroterijen, betonnen met water gevulde ruimten, waar men de temperatuur kan regelen. De vezels laten nu los van de overige stengeldelen, die na drogen door het braaken zwingelproces verwijderd worden, waarbij men het lint overhoudt.

Uit het vlasof lijnzaad wordt olie geperst en de overblijvende lijnkoek wordt als veevoer verkocht. De oliefabrieken gebruiken hoofdzakelijk zaad van olievlas. Centra van lijnzaadteelt zijn Argentinië, Voor-Indië, Rusland en de Ver. St.; Argentinië is het overheersend exportland. De wereldlijnzaadproductie is 3 mill. ton, waarvan minder dan 10% afkomstig van vezelvlas.

Ook hennep is een vezelgewas. Het geeft uitstekend tegen vocht bestendige vezels, die sterker maar grover zijn dan die van vlas. Het is afkomstig uit Midden-Azië; bij ons is het niet van veel betekenis geweest. Teeltcentra zijn Rusland en Z.O. Europa. Het is een tweehuizig gewas, d.w.z. dat de manlijke en vrouwelijke bloemen gescheiden op verschillende planten voorkomen.

De manlijke planten rijpen na de bloei eerder af dan de vrouwelijke, hetgeen bij het oogsten dwingt tot het kiezen van een middenweg tussen overrijpheid der manlijke planten en onvolgroeidheid der vrouwelijke. Het is een onkruidonderdrukkend gewas. De verwerking is een soortgelijke als die van vlas. Hennepzaad dient als vogelzaad of voor oliebereiding.

Koolzaad en raapzaad zijn twee kruisbloemige oliegewassen. Hun verwantschap met de koolraap en de stoppelknol werd bij deze gewassen reeds vermeld. Het raapzaad is van de twee wel het raapzaad oudste cultuurgewas. De teelt vindt men in W.-, Centraalen O. Europa tot in Voor-Indië en China, met een wereldopbrengst aan zaad van ongeveer 3 mill. ton. Van beide bestaan zomeren wintervormen; winterraapzaad is wat winterharder dan winterkoolzaad.

Dit laatste wordt omstreeks half Augustus gezaaid, enige weken voor het raapzaad. Beide rijpen de volgende zomer reeds vroeg af en passen dan ook goed in het werkschema der meeste bedrijven en zijn goede bijengewassen. Koolzaad verlangt open, humusrijke, niet te lichte gronden in goede bemestingstoestand; raapzaad is wat bescheidener, doch minder productief. Koolzaad bevat ca 40%, raapzaad ca 35% olie, welke dient als spijsen smeerolie en als grondstof voor de zeepbereiding. De uitgeperste raapkoeken zijn goed krachtvoer voor het vee. Parasieten, die zich vooral doen gelden bij uitgebreide teelt, alsmede klimatologische tegenspoed maken de koolzaadteelt, die slechts bij hoge prijs of verbroken verbindingen met de tropen lonend is, zeer riskant. De zomervorm van raapzaad (boterzaad) heeft enige betekenis als snelgroeiend, maar snel verhoutend groenvoedergewas.

Blauwmaanzaad is een papaverachtig gewas. Van de bij ons verbouwde oliegewassen heeft het het Blauwhoogste oliegehalte (ca 50%). Het levert olie van zeer goede kwaliteit, welke gebruikt wordt voor de bereiding van parfumerieën, verf, vernissen, fijne smeerolie en spijsolie. Het is een oud cultuurgewas. In de teeltcentra China en Voor-Indië wordt het grotendeels niet voor zaadwinning, maar voor opiumwinning verbouwd . Het rijpe zaad is er vrij van. Wij verbouwen het gewas om het zaad, op goede, niet te zware zeeklei.

De zaden zijn zeer fijn, blauw of grijs, ook wel wit. Het kaf der zaaddozen is in oorlogstijd in sommige Europese landen verzameld voor morfinebereiding, hoewel het gehalte laag is.

De witte mosterd enerzijds en de zwarte of bruine mosterd anderzijds zijn twee verschillende soorten, hoewel beide kniisbloemigen. De eerste heeft gelezaden met ca 30% vet, de laatste zwartof grijsbruine zaden met gemiddeld nog iets meer vet. Het vetgehalte is echter min of meer bijzaak, daar het zaad na het uitpersen dient voor de mosterdbereiding. De afzet is dus niet zeer groot: er treden gemakkelijk overschotten en prijsschommelingen op. Van de gele mosterd vindt men teeltcentra in Engeland, Moravië en Nederland. De zwarte heeft een veel groter verbreiding, waarbij het echter dikwijls niet om onze zwarte mosterd gaat, maar om verwante soorten.

De mosterd ontstaat door het malen en met water en zuur mengen van de persrest der zaden, waarbij zich een klein percentage mosterdolie vormt, die de prikkelende, brandende smaak aan de mosterd geeft. De mosterdolie uit de zwarte mosterd wordt wel in zuivere toestand afgedestilleerd om in de geneeskunde toepassing te vinden. In Nederland teelt men nagenoeg alleen gele mosterd, waarvan de teelt wat zekerder is dan die van bruine mosterd. Beide zijn zomergewassen van goede kleigrond met een korte groeitijd, die laat in het voorjaar gezaaid worden en daarom wel dienen ter vervanging van mislukte eerder gezaaide gewassen.

Tabak is een vrijwel tropisch gewas van Amerikaanse herkomst. Het kan echter bij speciale jeugdverpleging tot in gematigde luchtstreken groeien. De wereldproductie van 3 ½ mill. ton is dan ook vrij regelmatig over de werelddelen verdeeld. In Nederland was de teelt na de eerste wereldoorlog vrijwel uitgestorven om in de tweede tijdelijk snel, maar nu niet in bepaalde centra, op te leven. Tabak is een nachtschadeachtige plant. Er zijn vele rassen die vaak een heel verschillend product leveren . Karwij is een schermbloemig gewas van N.W.

Europese oorsprong, dat verbouwd wordt om het pas in het tweede jaar gevormde zaad. Dit wordt soms aan spijzen en gebak toegevoegd of gebruikt voor de bereiding van likeur, omdat het een geurige olie bevat, welke ook wel eens geëxtraheerd wordt. Nederland is een belangrijk teeltcentrum. We vinden het gewas op de vruchtbare klei van Groningen en N. Holland, meestal gezaaid onder erwten, mosterd of blauwmaanzaad. De oogst geschiedt zeer voorzichtig ter voorkoming van zaadverlies.

< >