Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Ziekten der endocrine klieren

betekenis & definitie

Onder de vele endocrine klierziekten trekken bij kinderen feitelijk slechts een tweetal de aandacht. Allereerst de afwijking die als aangeboren myxoedeem bekend staat.

Hierbij komt te weinig schildklierhormoon in de circulatie; dit is het thyroxine, een jodiumhoudende stof, die men reeds synthetisch heeft weten te bereiden.Kinderen met myxoedeem zijn log en traag en lijden aan verstopping, ze zijn kouwelijk en hebben een trage pols, een verlaagde grondstofwisseling en een vertraagde geestelijke ontwikkeling.

Voor hun behandeling moeten zij voortdurend schildklierpraeparaten of zuiver thyroxine gebruiken; de dosis wordt door de ernst der afwijking bepaald. In het begin heeft de behandeling steeds een groot effect; de kinderen worden slanker, actiever en beginnen ook geestelijk op te schieten. Na verloop van tijd blijken zij echter niet over een bepaalde drempel heen te kunnen komen. Dit punt ligt beneden datgene wat de maatschappij van de gemiddelde levensburger verlangt. Hoe eerder men overigens met de behandeling begint, hoe verder het kind het brengt.

Feitelijk onderscheidt de diabetes van kinderen zich in niets van die van volwassenen; alleen is ze meestal ernstiger. Gewoonlijk toch wordt elke kinderlijke diabetes na enige jaren totaal, omdat het insulaire apparaat weldra zijn functie verliest. Daarom gingen deze kinderen in de voor-insulinetijd tenslotte allen te gronde.

Door een en ander, én door de weinige medewerking van het kind bij het zich houden aan een dieet (omdat hij de ernst van zijn toestand niet inziet — hetgeen feitelijk gelukkig is), geven de enkele suikerlijdertjes in de practijk de kinderarts gewoonlijk handenvol werk. De behandeling geschiedt, als bij volwassenen, aan de hand van het bloedsuikergehalte en de suikeruitscheiding met de urine.

Het dieet moet zo worden geregeld, dat de eetlust van het kind gestild wordt en het zich niet achteruitgezet voelt bij andere kinderen. Aan het dieet dienen de insuline-injecties te worden aangepast. Aanvankelijk is één spuitje per dag genoeg. Later komt men niet meer met één dosis uit, doch moet er twee maal worden ingespoten, omdat de bloedsuiker in de loop van de dag toch nog boven 0,18% stijgt. Het zoeken is naar praeparaten met langzamer, langduriger werking, zoals protamine-zink-insuline, zodat met één dosis kan worden volstaan, die 24 uur blijft doorwerken.

Bij ziekte, zelfs gewone verkoudheden, bij emoties enz. moet meer insuline worden ingespoten, zelfs als het kind minder eet. Doet men dit niet, dan ontstaat er gevaar voor coma; zou dit toch optreden, dan kan slechts van zeer krachtige maatregelen (veel insuline, inspuiting van fysiologisch zout met 5% glycose in een ader) redding verwacht worden.

Wordt een te grote hoeveelheid insuline ingespoten, zonder dat hier voldoende glycose tegenover staat, dan treedt hypoglycaemie op; het kind gaat zweten, wordt bewusteloos, vertoont stuipen en verkeert in even groot levensgevaar als bij coma; hier helpt toediening van glycose, welke, om onmiddellijk succes te hebben, in een ader moet worden ingespoten.

Toch gelukt het gewoonlijk wel om alle klippen te omzeilen en het kind groot te brengen, zonder dat het een minderwaardigheidscomplex krijgt. Misschien wordt dit nog wel het beste vermeden door het vrije dieet van Stolte een methode waarbij men het kind laat eten wat het wil en alleen tegen overmatig snoepen gewaakt wordt. Aan dit zelfgekozen menu nu wordt de hoeveelheid insuline zoveel mogelijk aangepast. Op den duur is hier de hoeveelheid insuline die nodig is, niet groter dan bij andere methoden, en het kind wordt niet meer bij elke maaltijd aan zijn afwijking herinnerd. Een nadeel is het dagelijkse urine-onderzoek, al bestaan hiervoor vlotte methoden.

Spontaan komt nog al eens hypoglycaemie voor bij de gewoonlijk grote en zeer zware pasgeborenen van diabetische moeders. Vroeger was het onverklaarbaar waarom een aantal dezer kinderen kort na de geboorte plotseling stierf. Ook was het onverklaarbaar, waarom de zwangere diabetica minder insuline nodig had dan te voren. De oplossing van deze puzzle schuilt hierin, dat het foetus een hypertrofie van zijn eilandjes van Langerhans krijgt en daarmee een deel van het insuline voor zijn moeder levert. Na de geboorte, als de afzet van insuline voor het kind plotseling verkleind wordt, gaat het nog enige tijd door met te veel insuline te vormen, wat dan tot hypoglycaemie aanleiding kan geven. Door de pasgeborenen onmiddellijk glycose in te spuiten en hun de eerste week extra-suiker toe te dienen, wordt de overgang naar de normale toestand overbrugd.

< >