Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Voeding en voedingsstoornissen bij zuigelingen

betekenis & definitie

Als gevolg van zijn snelle groei heeft het kind, vooral als zuigeling, veel meer calorieën nodig dan de volwassene. Zo rekent men voor de voeding van de pasgeborene per kg ca 100—110 calorieën de kleuter per kg ca 80—60 calorieën het schoolkind per kg ca 50—40 calorieën de volwassene per kg ca 35 calorieën Zoals vanzelf spreekt is het lang niet onverschillig waaruit deze calorieën zullen bestaan.

Ook de zuigeling heeft een bepaald kwantum eiwit, vet en koolhydraten nodig; vooral eiwit is hier weer van belang, omdat dit een bestanddeel van de voeding is dat niet door andere stoffen te vervangen is. Toch zou het gevaarlijk zijn aan het kind al te eiwitrijke mengsels te geven, daar dit een zeer veel grotere kans op voedingsstoornissen zou geven.Het lichaam van de zuigeling bestaat voor 71,8% uit water, voor 12,3% uit vet, voer 11,7% uit eiwit, voor de rest uit minerale bestanddelen als calcium, fosfor enz.

Een groot deel van de tijd en de energie der kinderartsen nu wordt besteed met het regelen van de voeding der aan hun zorg toevertrouwde zuigelingen. Vooral op de consultatiebureau's voor zuigelingenvoeding, instellingen die sedert het begin dezer eeuw overal in den lande verrezen, worden veel moeders bereikt, en men mag zeggen dat hier schone resultaten geboekt worden.

Door zoveel mogelijk aan te dringen op borstvoeding kunnen al veel voedingsstoornissen worden voorkomen. Kan om een of andere reden de moeder haar kind niet zélf voeden, dan hoeft dit nog geen nadelige gevolgen te hebben, omdat er ook bij kunstmatige voeding voor de meeste moeilijkheden wel een oplossing is.

De gebruikelijkste kunstmatige voedingsmengsels zijn verdunde zoete melk en karnemelk. Een modern voedsel is ook volle melk, waaraan per liter 8 cc geconcentreerde melkzuur- of citroenzuuroplossing is toegevoegd, een calorieënrijk mengsel, waarvan uiteraard niet te veel mag worden gegeven. Door een ervaring van jaren is nu gebleken welke mengsels i.h.a. het beste verdragen worden, terwijl ook voor kinderen met een bijzondere constitutie speciale voedingen kunnen worden aangegeven.

Voedingsstoornissen komen betrekkelijk zelden voor bij borstkinderen, doch des te vaker bij fleskinderen, vooral wanneer er fouten in de voeding gemaakt zijn, of als er, in epidemie tij den, infecties rondwaren. In een tijd die lang achter ons ligt, stierven talloze zuigelingen aan deze voedingsstoringen. Ja, men kan zelfs zeggen dac de grote zuigelingensterfte van vóór 1900, toen ongeveer 20% der zuigelingen het einde van het eerste levensjaar niet vermocht te halen, in hoofdzaak veroorzaakt werd door de veelvuldige voedingsstoringen, die men toen nog niet wist te bestrijden of te voorkomen. Geleidelijk is hierin verbetering gekomen, en jaar op jaar verminderde de sterfte. In 1948 bedroeg het sterftepercentage in ons land 2,85%; het is echter niet waarschijnlijk dat dit cijfer nog zeer veel lager kan worden, omdat in dit cijfer ook de z.g. obstetrische sterfte verwerkt zit. Dit is de sterfte van de kinderen die ten gevolge van de moeilijkheden bij de geboorte in de eerste levensdagen (ook soms nog later) overlijden; merendeels geldt dit kinderen met hersenbloedingen. Reeds het eerste oorlogsjaar liet een kleine stijging in de zuigelingensterfte zien.

Geleidelijk klom het cijfer naar boven, om in 1945 een hoogtepunt te vinden. Vooral in de eerste helft van 1945 (de hongerwinter en de bevrijdingsmaanden) waren de kinderafdelingen alom in den lande overvuld met doodzieke zuigelingen, die een ziektebeeld vertoonden zoals alleen de oudste kinderartsen zich dat wisten te herinneren. Al stierven er vele kinderen, toch kon een aantal, dank zij de moderne behandeling, worden behouden; dit verklaart waarom het sterftecijfer bij de zuigelingen niet nog hoger was. Enorm hoge cijfers zag men vooral in de steden in het Westen van het land; men berekende dat in de twaalf grootste steden in de maand Mei 1945 de zuigelingensterfte vijf à zes maal zo hoog lag als normaal.

Men onderscheidt lichte en zwaardere gevallen van voedingsstoornis. Bij de acute gevallen spreekt men van dyspepsie, als het een lichte stoornis geldt, van intoxicatie, toxicose of cholera infantum (kindercholerd) als het een zwaar geval geldt.

Bij chronische gevallen noemt men de lichte aandoening dystrofie, de zwaardere decompositie.

Van al deze voedingsstoornissen is de intoxicatie verre weg de belangrijkste, omdat zij het grootste aantal kinderen ten grave sleept; deze ziekte woedde tegen het einde van de bezettingstijd zo hevig onder zuigelingen Aantal overledenen beneden 1 laar per 100 levendgeborenen in de jaren 1880—1946 Periode of jaar Aantal overledenen beneden 1 jaar op 100 levendgeborenen

1880 — 1889 18,28
1890 — 1899 15,99
1900 — 1909 13,—
1910 — 1919 9,53
1920 — 1923 (7,78) 6,83
1924 — 1930 5,72
1931 — 1935 4,43
1936 3,89
1937 3,80
1938 3,69
1939 3,38
1940 3,94
1941 4,34
1942 3,99
1943 4,10
1944 4,68
1945 7,87
1946 4,17
1947 3,31
1948 2,85

Cijfers van tiet Centraal Bureau voor de Statistiek De verschijnselen van intoxicatie zijn de volgende: het kind wordt plotseling ernstig ziek met braken, voedselweigering en spuitend-dunne ontlasting. Het ziet er opeens grauw en ingevallen uit, krijgt grote kringen om de ogen en ingezonken fontanel. Een huidplooi van de buik die men optilt, verstrijkt na loslaten niet (zoals het hoort) vlot, maar langzaam: de turgor van de huid is slecht geworden. Vaak heeft het kind hierbij stuipen, in elk geval is het suf en kijkt het de moeder angstig-vreemd aan. Het gewicht daalt vaak in één dag met enige hectogrammen.

De behandeling bestaat in het gedurende 24 uür onthouden van alle voedsel en het geven van veel vocht, rijstewater of nog beter verdund mineraalwater. Verder krijgt het kind onmiddellijk een onderhuidse inspuiting (,hypodermoclyse of ''hypo') van een fysiologische zoutoplossing of de zoutoplossing van Ringer, waarin nog 5% glycose is opgelost.

Nog moderner en efficiënter is het gebruik van het intraveneuze druppelclysma van Karelitz en Schick; in een huidvena (ader) van arm of been wordt een fijn naaldje gebracht, dat men laat liggen, en waardoorheen in de loop van 24 uur druppelsgewijs enige honderden cc vocht naar binnen worden geleid.

De voeding bestaat bij voorkeur uit eiwitmelk, een melkmengsel door Finkelstein destijds ingevoerd, dat eerst sterk verdund doch geleidelijk geconcentreerder wordt gegeven; door toevoeging van koolhydraten (voedingssuiker, meel) kan het calorieëngehalte worden opgevoerd, opdat het kind weer in gewicht aan kan komen.

Het moet echter gezegd worden, dat deze behandelingswijze, die voor de oorlog in de meeste gevallen tot succes voerde, ons in de genoemde moeilijke laatste oorlogsjaren vaak geheel in de steek liet. Zelfs onder de meest hygiënische omstandigheden, in het ziekenhuis b.v., ontstonden op onverklaarbare wijze soms intoxicatietoestanden, en zulks bij van te voren volkomen gezonde kinderen, en vaak onder de ogen van de arts. Waarschijnlijk hebben hier infecties de hand in het spel gehad, en velen hebben dan ook succes gezien van een gelijktijdige behandeling met een der moderne Sulfonamiden, al bleef de sterfte, zoals boven werd aangeduid, geweldig hoog.

Na de oorlog is het met de voedingsstoornissen en de zuigelingensterfte onmiddellijk beter gegaan, zoals een paar statistieken uit de grote steden aantonen.

Het zoeken is overigens bij deze ernstige voedingsstoornissen vnl. naar mengsels van aminozuren, die bij de kinderen wier ingewanden niets meer verdragen, intraveneus kunnen worden ingespoten.

Bij ons te lande werd van capaïne, een door Brinkman gemaakt eiwithydrolysaat, reeds enig nut gezien; de toekomst zal stellig nog veel goeds kunnen brengen.

< >