Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Semen Strophanthi

betekenis & definitie

De strophanthuszaden zijn afkomstig van Strophanthus Kombé Oliv., waarschijnlijk, voegt de farmacopee er aan toe. Men weet nu echter wel zeker, dat het farmaceutisch gebruikte zaad inderdaad van genoemde plant afkomstig is, al treft men in de handelsmonsters steeds ook zaden van andere Strophanthussoorten daartussen aan.

Alle Strophanthus-soorten zijn planten uit het tropisch Afrikaanse gebied. Zij behoren tot de familie der Apocynaceae. De Strophanthus Kombé is inheems in O. Afrika van de Zambesi tot aan de grote meren, komt ook voor in Brits Centraal-Afrika en wordt gecultiveerd in Kameroen en het voormalige Duits O. Afrika. Daarnaast staat Strophanthus hispidus D.C. De verschillen met S.

Kombé
zijn zo gering, dat ze wel voor verschillende rassen van eenzelfde soort zijn aangezien. Strophanthus hispidus heeft zijn verspreidingsgebied aan de westkust van Afrika, voornamelijk van Senegambië tot de Siërra Leone. Ook deze soort wordt in Kameroen gekweekt en in het voormalige Duits O. Afrika. Een derde soort, waarvan de zaden wel onder die van S. Kombé worden aangetroffen, is Strophanthus gratus Franch., welke soort thuis behoort in tropisch W. Afrika.

Hetzelfde geldt nog voor een vierde species, nl. Strophanthus Courmontii Sacleux. Deze plant komt voor in Zanzibar, Mozambique en Nyassaland.

Strophanthus Kombé en Strophanthus hispidus zijn beide klimplanten. Stengel en takken zijn aanvankelijk dicht behaard, de bladeren staan kruisgewijs en zijn eivormig tot langwerpig van vorm. De bloeiwijzen zijn vrij rijkbloemig en de bloemen zijn zeer opvallend. De gele trechtervormige bloemkroon heeft vijf slippen, die elk in tot 20 cm lange dunne, platte linten uitlopen. In de kroonbuis staan 10 rode keelschubben. Het vruchtbeginsel is tweehokkig en groeit uit tot 40 cm lange, donkerbruine kokervruchten, die met een lange spleet openspringen en de dicht opeengeperste zaden vrij laten. Elk zaad loopt uit in een stijve borstel, eindigend in een bos lange witte dunne haren.

Strophanthus hispidus werd de eerst beschreven soort, door P. C. de Candolle in 1802 benoemd naar een exemplaar uit de Siërra Leone. Livingstone leerde op zijn reizen door O.

Afrika het Gombé- of Kombé-pijlgif kennen, dat de inboorlingen bereidden uit de zaden.

Livingstone vermeldt ook reeds invloed van dit pijlgif op het hart. Kirk, de Engelse consul van Zanzibar, die hem vergezelde, heeft dit door een toeval bij zich zelf kunnen constateren, toen hij zijn tandenborstel gebruikte, die in zijn tas in aanraking was geweest met een giftige pijlpunt; hij nam een bittere smaak waar en bemerkte een invloed op de polsslag. Hij zond planten naar Kew om deze te identificeren. Nadat het pijlgif farmacologisch was onderzocht en de aandacht er op gevestigd was op de wereldtentoonstelling in 1867 te Parijs, kreeg het ook medische toepassing. Fraser isoleerde het hartglycoside, de strofanthine, in 1872 als het werkzame bestanddeel en sedert 1886 zijn de zaden geregeld in de handel.

Lichte, platte, langwerpig tot lancetvormige, viltig behaarde, enigszins glanzende, groenachtig bruine zaden; 12 tot 18 mm lang, 3 tot 5 mm breed, aan de voet afgerond, aan de top spits toelopend in de afgebroken voet van de borstel. Reeds vroegtijdig ontwikkelt zich aan de basis van het zaad een haarkrans (coma), die bij het rijpen en openspringen van de vrucht helpen moet het zaad van de zaadlijst los te wringen en naar buiten te schuiven. Later dan deze haarbundel aan de basis ontwikkelt zich aan de micropylaire zijde het borstelhaar aan de top waarvan zich lange, dunne haren vormen, waaruit de haarkuif ontstaat. Deze haren zijn hygroscopisch, staan in droge lucht wijd uit en werken dan als zweeforganen ter verspreiding, maar leggen zich in vochtige lucht tegen de borstelnaald.

De epidermis van de zaadhuid bestaat uit een laag grote cellen, die dunwandig zijn, maar op de zijwanden een cellulose band vertonen. In het midden is de buitenwand van bijna alle cellen uitgegroeid tot een lang, dun, eencellig haar, vlak boven de cel omgebogen naar de top van het zaad en tegen de epidermis aangedrukt. Onder deze epidermis van zogenaamde retortharen ligt een laag platgedrukt weefsel, dat vrijwel structuurloos schijnt. Daaronder sluit zich het endospermweefsel aan van isodiametrische cellen, dat het reservevoedsel bevat; geheel binnenin ligt het weefsel van de kiem, voor het grootste deel bestaande uit de cotyledonen. Microchemisch is het zaad gekenmerkt doordat de doorsnede met sterk zwavelzuur grasgroen gekleurd wordt, vooral de buitenste lagen. Dit is een reactie op het voornaamste bestanddeel, de strofanthine.

De strofanthuszaden hebben een zwakke geur en een bittere smaak. Het werkzame bestanddeel is een glycoside, strofanthine, dat bij de verschillende soorten verschillend is van samenstelling. Deze glycosiden komen in de zaden voor tot een gehalte van 3 tot 6%. De strofanthinen worden aangeduid met de eerste letter van de soortnaam. Strophanthus Kombé bevat dus k-strofanthine. Verder zijn nog aanwezig een aantal enzymen, een saponine (strofanthuszuur), choline, en ca 30% vet als reservestof en voorts nog tal van andere stoffen in geringe hoeveelheid.

De chemische structuur van het strofanthine vertoont grote overeenkomst met die der glycosiden van de Digitalissoorten en van de Scilla maritima (de zeeajuin), welke eveneens een werking op het hart vertonen. Ze zijn alle opgebouwd uit aglyconen met een cyclopentaan-fenanthreen skelet, dat ook voor sterolen karakteristiek is, b.v. cholesterol, galzuren, vitamine D, geslachtshormonen. Karakteristiek voor de aglyconen van de hartglycosiden is tevens een lactonring van 5 leden, die voor de intensieve hartwerking juist kenmerkend is. Voor details moet worden verwezen naar speciale literatuur (Stoll). Het aglycon van het strofanthine is strofanthidine met de empirische formule C23H 3206.

Bij bewaren moeten strofanthuszaden beschut worden tegen licht, vocht, warmte en infectie met schimmelsporen.

De strofanthuszaden worden o.a. gebruikt voor Tinctura Strophanti. Van meer belang is echter het strofanthine-g van de farmacopee, dat bereid wordt uit S. gratus en het hout van Acocanthera-soorten. Het is synoniem met ouabaïne en wordt gebezigd voor intraveneuze injectie, in die gevallen waarin een snel intredende reactie nodig blijkt (b.v. bij hartinsufficiëntie) of Digitalispraeparaten niet voldoende werken.

Er zijn twee handelssoorten: S. Kombé en S. gratus. Het zaad van S. hispidus komt weinig voor, maar is toegelaten voor een klein percentage als bijmenging van Kombé-zaad. Kombé-zaad is zelden geheel vrij van soortvreemde zaden; bijna steeds zijn er zaden van S. hispidus en S. Courmontu onder vermengd. Behalve op morfologische kenmerken kunnen ze worden onderscheiden door de strofanthinereactie met sterk zwavelzuur. Door aanstippen met 80% zwavelzuur reageren S.

Kombé
en S. hispidus met een groene kleur; S. gratus en S. Courmontii met een rode kleur.

< >