Oog en oor ontvangen prikkels ook van grote afstand. Voor het oor is deze afstand theoretisch beperkt tot de atmosferische ruimte, daar het geluid zich door de lucht voortplant, practisch is de afstand al naar gelang van de geluidssterkte beperkt tot maximaal enkele tientallen kilometers (kanongebulder).
Voor het oog is de afstand theoretisch onbeperkt, practisch beperkt door de afhankelijkheid van de lichtsterkte.Bij reuk en smaak moet het voorwerp dat waargenomen wordt, chemisch op het zintuigepitheel inwerken. De afstand is dus nihil. Beide organen zijn gelegen aan de ingang van de orgaanstelsels en wel de smaakorganen aan de ingang van het maagdarmkanaal, het reukorgaan aan de ingang der ademhalingswegen.
Het reukzintuig ligt links en rechts boven in de neusholte. Men vindt daar een 250 mm2 groot, lichtbruin gekleurd, onregelmatig begrensd vlekje, het reukgebied. Tussen de epitheelcellen van dit reukgebied liggen slanke cellen, die aan hun oppervlak een 6- a 8-tal reukhaartjes dragen. Deze reukcellen nemen de prikkel op, om deze vervormd door te geven aan de reukzenuwen, die de prikkel naar de hersenen geleiden. Ook vindt men in het reukgebied kliertjes die een dun, eiwithoudend vocht afscheiden, dat voor het ruiken van belang zou kunnen zijn.
De mens behoort tot de microsmaten, d.w.z. de organismen met een gering reukvermogen. Voor het opsporen en beoordelen van voedsel, voor het ontdekken van een vijand of van een sexuele partner is het reukzintuig voor de mens ontbeerlijk. Ook voor het herkennen van schadelijke gassen is het reukzintuig geen betrouwbaar orgaan, daar deze gassen, b.v. het koolmonoxyde, niet zelden reukloos zijn. Voor de opbouw van onze ken wereld is de reuk niet van betekenis. Wel heeft hij invloed op ons gemoedsleven en onze affectieve beoordeling van medemensen. Hierop duiden nog uitdrukkingen als: in een kwade reuk staan, iemand niet kunnen luchten, voor iemand de neus ophalen.
Het smaakzintuig is verdeeld over een aantal lichaampjes die in hoofdzaak tussen het epitheel van de tong verspreid liggen, maar ook wel in het verhemelte, de verhemeltebogen en de huig worden aangetroffen. In het tongslijmvlies vindt men ze vooral aan de punt, de randen en op de tongwortel. Het zijn ovale lichaampjes, die aan een ui herinneren en smaakknoppen genoemd worden. Tussen epitheelcellen liggen in deze smaakknoppen 4-5 spoelvormige smaakcellen die smaakhaartjes dragen. Door in water opgeloste stoffen worden deze haartjes geprikkeld, waarna zij de prikkel gewijzigd doorgeven aan de smaakzenuwen die de prikkel naar de hersenen geleiden. De epitheelcellen aan de buitenwand van de knoppen steken iets boven de centrale cellen uit, waardoor een holtetje ontstaat, de smaakbeker. In deze smaakbeker liggen de smaakhaartjes. In de omgeving treffen wij weer kliertjes aan, die een waterige vloeistof afscheiden, die de smaakhaartjes schoon kan spoelen.
De smaakknoppen zijn geconcentreerd op de omwalde en de bladvormige papillen . De knoppen op de tongpunt zijn gevoelig voor zoete stoffen, die op de tongwortel voor bittere stoffen en die op de tongrand voor zure en zoute stoffen. Andere smaakkwaliteiten dan zoet, zuur, zout en bitter zijn er niet. Wat men verder wel smaak noemt is in feite reuk. Ook de. smaak heeft voor de intellectuele functies geen betekenis, al spreekt men vergelijkenderwijs wel van smakelijk en walgelijk, ook wanneer het geen voedingsmiddelen betreft.
Ook voor de vitale verrichtingen is de betekenis van de smaak niet zo groot als bij de dieren. Wel heeft de smaak een reflectorische invloed op de afscheiding van speeksel en maagsap en de peristaltiek (kwijlen en rammelen van honger).