Oorlogsverwondingen zijn de gevaarlijkste wonden die er bestaan, omdat zij bijzondere verschijnselen vertonen, die de genezing ongunstig beïnvloeden. In de grote meerderheid der gevallen (75%) zijn het tegenwoordig granaat- of bomsplinterverwondingen.
De granaat of bom ontploft meestal op de grond, barst uiteen in een aantal met modder verontreinigde, grote en kleine splinters van zeer grillige vorm, die met geweldige kracht het lichaam binnendringen en daar grote, onregelmatig gevormde, diepe scheurwonden veroorzaken, waarin men granaatscherven, modder en flarden van kledingstukken aantreft. De infectiekansen zijn dus zeer groot.
Bovendien hebben de splinters meestal een hoge temperatuur, waardoor de weefsels in de wond verbranden en afsterven en daardoor een uitstekende voedingsbodem vormen voor de binnengedrongen bacteriën. Alle reeds beschreven vormen van infecties vindt men in oorlogswonden, maar wat ze zo bijzonder gevaarlijk maakt, zijn de infecties met tetanus en gasvormende bacteriën, die het beruchte gasgangraen veroorzaken, de gevaarlijkste wondinfectie, die er bestaat.
De incubatie hiervan duurt 2-4 dagen. Met sterke wondzwelling en hevige pijnen rotten de weefsels weg onder vorming van gas.
Op de huid in de omgeving ontstaan blauwe of bruine vlekken; de spieren krijgen een bleekrode kleur. Zoals bij alle oorlogsinfecties zijn die delen van het lichaam, die de dikste spieren hebben, de dij, de bilstreek en de schoudergordel, voor deze infectie het gevaarlijkst.
De gasbellen, die in de spieren ontstaan, zijn op een röntgenfoto te zien en geven aan de spieren een merkwaardig gevederd uiterlijk. De sterfte aan deze ziekte is zeer groot.
Alleen door een spoedige amputatie en door de toediening van sulfonamidepraeparaten, antigasgangraenserum en penicilline kan het leven gered worden.Infecties in oorlogswonden hebben de eigenschap, gauw weer op te vlammen, wanneer zij schijnbaar tot rust zijn gekomen. Alleen door het vervoer van de gewonden naar een evacuatiegebied kan de z.g. transportkoorts uitbreken, die gelukkig meestal na enkele dagen rust weer verdwijnt.
Bij de operatieve wondbehandeling worden alleen die granaatsplinters verwijderd, die in het wondgebied bij de operatie gevonden worden. Vaak liggen zij op betrekkelijk grote afstand van de wond en hun verwijdering kan uitgesteld worden tot een later tijdstip en is ook alleen maar nodig, wanneer zij bezwaren gaan geven. Oorlogswonden met hun grote infectiekansen worden na de operatieve wondbehandeling niet gesloten; men laat ze zoveel mogelijk open, omdat men de binnen gedrongen bacteriën in die diepe wonden toch onmogelijk door wonduitsnijding kan verwijderen. Door de wond open te laten geeft men aan de infectie, die toch niet te vermijden is en alleen door de behandeling veel van haar gevaren heeft verloren, behoorlijke afvloeiing naar buiten.
Zeer ernstig zijn de open beenbreuken bij oorlogsverwondingen. Eenvoudige doorschotverwondingen met een recht wondkanaal en een kleine inschot- en uitschotopening ontstaan alleen door een gladde geweer- of revolverkogel en zoals reeds is gezegd, zijn verwondingen door infanteriekogels bij de moderne oorlogvoering zeldzaam. De van betrekkelijk dichtbij en met grote kracht het lichaam treffende granaatscherven geven de grootste scheurwonden en de ernstigste verbrijzelingen der botten. Juist deze twee omstandigheden, de versplintering van het bot en de ernstige infectie, zijn de oorzaken van de slechte genezing van beenbreuken door oorlogsgeweld, waardoor de kans op pseudarthrose hierbij zo groot is. Daar komt nog bij, dat in de oorlog kostbare tijd verloren gaat tussen het ogenblik der verwonding en de eerste operatieve wondbehandeling. En de moderne wondheelkunde heeft geleerd, van hoe groot belang voor het uitbreken van een wondinfectie juist de factor van de tijd is.
En wat dit betreft, verkeren de oorlogsverwondingen aan het front in de slechtste omstandigheden, omdat tijdens de krijgsverrichtingen een snel vervoer van de gewonden naar het achterland niet mogelijk is. Die omstandigheid maakt juist de behandeling van open beenbreuken bij militairen zo moeilijk. De operatieve wondbehandeling kan meestal wel vlug geschieden en behoort bij schotbreuken dan ook tot de meest dringende operaties in de hoofdverbandplaatsen. Maar de behandeling van de beenbreuk vraagt veel rust en tijd, welke omstandigheden meestal vlak achter het front ontbreken. De patiënt moet dus zo gauw mogelijk weer verder vervoerd worden. Wondbehandeling en fractuurbehandeling kunnen dus niet, zoals in vredestijd, gelijktijdig geschieden.
En daarom moeten na de wondbehandeling maatregelen genomen worden om het verdere transport der gewonden mogelijk te maken. Daartoe wordt de beenbreuk voorlopig zo goed mogelijk gezet en gefixeerd in een gevensterd gipsverband, waaronder men verstaat een gipsverband circulair om het gebroken lid heen met vensters erin op de plaats van de verwondingen. Zo is tenminste het transport mogelijk zonder de beenbreuk al te veel te schaden. In het achterland begint pas de eigenlijke behandeling hiervan, liefst met de draadextensie, die het beste middel is om een open beenbreuk te zetten en de breukstukken in de vereiste stand te houden. Daar komen dan nog allerlei moeilijkheden bij, zoals de bestrijding van de infectie en van het doorliggen (decubitus,). Door de verzwakking en vermagering van deze door koorts uitgeputte patiënten zullen die gedeelten der huid, die bij de langdurige bedrust voortdurend door het skelet tegen de onderlaag gedrukt worden en die door het ontbreken van het onderhuidse vetweefsel ten gevolge van de vermagering onvoldoende tegen druk beschermd zijn, in hun voedingstoestand zo ernstig gestoord worden, dat de huid op die plaatsen afsterft en er daar grote zweren ontstaan, het meest aan stuit, schouderbladen en hiel.
Dat bij elke oorlogswond zo spoedig mogelijk antitetanusserum moet worden ingespoten, behoeft niet verder te worden toegelicht. De uitgebreide versplintering van het bot en de ernstige infectie dwingen helaas maar al te vaak tot een amputatie, vooral wanneer door de verwonding tevens de grote slagaderen verscheurd zijn. In een etterende oorlogswond is er namelijk van de hechting van een bloedvat niets te verwachten.
Zoals gezegd, geneest een oorlogsfractuur veel langzamer dan een beenbreuk in vredestijd. Het gebroken bot mag dan ook niet te gauw weer belast worden; het gevaar dreigt, dat het bot dan op de plaats van de vroegere breuk doorbuigt of zelfs opnieuw breekt.
Niet altijd is een door oorlogsgeweld ontstane beenbreuk door een verwonding van weke delen begeleid. Ook in de oorlog komen gesloten beenbreuken voor, b.v. wanneer iemand door de luchtdruk van een ontploffing wordt weggeslingerd of onder een instortende muur bedolven wordt. Wanneer een oorlogsschip getorpedeerd wordt of op een mijn loopt, wordt het dek met geweldige kracht omhoog gestoten. De daarop staande personen krijgen breuken van de voetbeenderen, vooral van het hielbeen. Hetzelfde kan gebeuren bij het trappen op een landmijn.
De verwondingen van armen en benen komen in de oorlog het meest voor. Het percentage hiervan bedraagt ongeveer 60-70%. Dan volgen de verwondingen van hoofd, gezicht en hals (ongeveer 15%), terwijl de verwondingen van borst, buik, rug en bekken tezamen eveneens ongeveer 15% uitmaken van alle verwondingen.
Wat de verwondingen van hoofd, gezicht en hals betreft, komen de zeer gevaarlijke en vaak dodelijke verwondingen van de schedel en van de hersenen gelukkig het minst voor, dank zij het gebruik van stalen helmen. Maar als het gebeurt, dan kan een schot door het hoofd zulke ernstige verwoestingen aanrichten, dat de getroffene binnen korte tijd sterft. De meeste hoofdverwondingen treffen het gezicht, de ogen, de bovenkaak en de onderkaak. De behandeling van de gecompliceerde (en gesloten) breuken van boven- en onderkaak vereist een nauwe samenwerking van de heelkundige met de tandarts, die zorg draagt voor het herstel van de vorm van het gebit.
De verwondingen van de hals, waar een aantal voor het leven belangrijke organen dicht opeen liggen (het halsgedeelte van het ruggemerg, de luchtpijp, de slokdarm, de halsslagaderen) zijn zeer ernstig en dikwijls dodelijk.
Het gevaarlijkst zijn de verwondingen van de borstorganen en van de buikorganen. Een schot door het hart is merkwaardigerwijze minder gevaarlijk dan een steekverwonding met een mes of een bajonet, waarbij de kans op verbloeding groter is. Bij verwondingen van de longen en het borstvlies kan de dood al spoedig optreden door verbloeding of door de aanwezigheid van de open verbinding tussen de borstholte en de buitenwereld (open pneumothorax), waardoor de long samenvalt. Deze ernstige toestand is met het leven niet verenigbaar. Daarom vereisen de verwondingen van de borstholte een zo spoedig mogelijke operatieve behandeling, waarbij het gat in de borstwand weer gesloten wordt. Het verdere lot van deze patiënten hangt grotendeels af van de ernst der etteringsprocessen in borstholte en long, die na deze verwondingen meestal ontstaan.
Buikverwondingen door schot of messteek dwingen tot grote operaties (laparotomie). De grootte van de inschotopening zegt niets over de ernst van de inwendige letsels. De zo gevaarlijke granaatscherf maakt maar een klein gaatje in de buikwand, kan echter verscheidene darmlissen, de lever, de milt, de maag, de nieren of de blaas doorboord hebben. Buikschoten zijn dan ook altijd door het grote inwendige bloedverlies en de grote kans op buikvliesontsteking als zeer gevaarlijk te beschouwen. Zelfs bij vroegtijdige operatie is de sterfte nog op 50-60% te schatten.