Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

De verloskunde

betekenis & definitie

Zo oud als het mensengeslacht is de verloskunst. Voor de primitieven was de geboorte een natuurlijk proces, dat in verreweg de meeste gevallen normaal verliep.

Bij mens en dier was het een veel voorkomende gebeurtenis, waarbij men mag aannemen dat er bepaalde handelingen plaats vonden, wanneer de voortgang stokte. Druk op de buik, steun in de rug, schudden der vrouw, de hangende ligging enz. zijn maatregelen, die men overal vindt.

Overal treft men een geboortestoel aan, terwijl het op de schoot nemen van de barende vrouw veel voorkwam (schootsters).Tot aan de nieuwe tijd zijn weinig verloskundige operaties bekend. De kering op het hoofd of op de voet was een ingreep, die kwam en ging. Aetius van Amida (midden 6de eeuw na Chr.) raadde haar aan, daarna verdween zij in de literatuur, tot Arnold van Villanova (1235-1312) haar weer aanried. De eerste vroedvrouwenboeken, die in de Renaissance verschenen, overgeleverde wetenschap van Soranus en Moschion (2de eeuw na Chr.) bevattende, waren van de hand van Eucharius Roesslin (1513), Walther Herman Reiff (1545) en Jacob Rueff die tot ver in de 18de eeuw herdrukt werden. De eerste verloskundige die op wetenschappelijke bodem staat is Ambroise Paré, die de kering van de vrucht op de voet aanried met opvolgende verwijdering der vrucht. Jacques Guillemeau (15501613) was de propagandist voor deze operatie, terwijl hij ook overigens goede inzichten had. Bij bloedingen in het kraambed ried hij de kunstmatige geboorte aan. In deze tijd vindt men ook melding gemaakt van de keizersnede, die de varkenssnijder Jacob Nufer bij zijn vrouw met goed gevolg verrichtte (ca 1500).

Soortgelijke gevallen duiken nu en dan in de literatuur op. In de 17de eeuw, met de opbloei der ontleedkunde, kreeg men een ander inzicht in de bouw van het bekken. In Frankrijk kwam de verloskunst in mannelijke handen. Een der bekendsten was F. Mauriceau (1637-1709), die door een voortreffelijk werk, in vele talen vertaald, een uitstekende leermeester werd. Hij legde er zijn ondervinding, opgedaan in het Hötel-Dieu te Parijs, in neer.

Zijn streven was er vooral op gericht de verlossing langs natuurlijke weg te laten verlopen, een streven, dat in deze tijd nog steeds gepropageerd wordt. In Duitsland werkte JustineSiegemundin (2de helft 17de eeuw), die de handgreep bij de wending verbeterde en de eivliessteek toepaste als middel om de geboorte op te wekken.

Speciaal in Nederland speelde zich in die tijd het drama van het beroepsgeheim der verloskundige tang af(hetroonhuyziaans geheim). De ‘histoire intime’ van deze aangelegenheid, neergelegd in vele pamfletten, spreekt boekdelen betreffende de toenmalige medische ethiek. De familie Chamberlen in Engeland was in de 17de en 18de eeuw in het bezit van een geheim op verloskundig gebied, dat het mogelijk maakte het in het geboortekanaal beklemde hoofd op eenvoudige manier vrij te maken. In 1670 waren Hendrik van Roonhuyzen en Frederik Ruysch te Amsterdam bekend met een instrument, dat hetzelfde beoogde. De Chamberlens boden dit geheim te koop aan en het werd gekocht door Rogier van Roonhuyzen, die het verder te koop aanbood. Het instrument bleek een hefboom, die daarna in gebruik kwam en tot voor vijftig jaren in België nog gebruikt werd.

In 1720 bood de Gentse chirurg Jan Palfijn (1650-1730) aan de Parijse Academie een tangvormig instrument aan (mains de Palfijn) en van die tijd af bestond er geen geheim meer. Door verschillende verbeteringen werd het uiteindelijk een uitstekend instrument, dat in handen kwam van iedere arts.

Met Hendrik van Deventer (1651-1724) deed de wetenschappelijke verloskunde haar intrede. Hij ontwikkelde het begrip ‘bekkenas’ en gaf er een afbeelding van. Hij beschreef verschillende bekkenvormen (o.a. het platte bekken) en wees op de verhouding van kinderhoofd en bekkenvorm. Ook kende hij het rachitische bekken. Zijn werken werden vertaald in het Latijn, Frans, Duits en Engels. In Zweden was Johan van Hoorn (1661-1724) de hervormer der verloskunst, hoewel niet altijd in goede richting.

Niet altijd kon de tang redding brengen en men zon op andere methoden, o.a. de kunstmatige vroeggeboorten (1774 Corn. Hoefman te Leiden, tevens constructeur van de eerste bekkenmeter, één jaar voor Baudelocque). In Frankrijk raadde J. R. Sigault de schaambeensnede aan (1777), welke operatie ook vaak in Holland verricht werd, waar Petrus Camper (1722-1789) de operatie aanbeval zonder haar zelf te verrichten. Inmiddels had de verloskunde overal de aandacht.

In Frankrijk gaf André Levret (17031780) de toon aan. Hij verbeterde de tang van Palfijn door er een bekkenkromming in aan te brengen en haar van een Frans slot te voorzien. J. L. Baudelocque (1746-1810) verbeterde de bekkenmeting. Onder de Engelse vroedmeesters trad William Smellie (1697-1763) op de voorgrond. Hij construeerde de Engelse tang, een perforatorium en een haak en gaf de wending op de stuit in plaats van op de voet aan. William Hunter (1718-1783) was een tegenstander van de tang.

Hij gaf de eerste goede beschrijving van de zwangere uterus. Zowel Smellie als Hunter gaven cursussen in huis, die door buitenlanders, o.a. P. Camper bezocht werden. Hij maakte voor Smellies werk ‘Set of anatomical Tables with Explanations’enkele tekeningen. De verloskunde der laatste honderd jaren werd beheerst door drie grote feiten omstreeks het midden der eeuw:

1. het invoeren van de aether-en chloroformnarcose (1846 en 1848); 2. de ontdekking van de oorzaak der kraamvrouwenkoorts door Ignaz Semmelweiss (1847); 3. Michaelis’ inzicht in de vérstrekkende betekenis van het nauwe bekken (1851). In verband met de bekkenstudie, kwam hernieuwde belangstelling voor de kunstmatige vroeggeboorte. In 1853 voerde Karl Credé (1819-1892) de algemeen gebruikte handgreep die zijn naam draagt (het uitdrukken der nageboorte) in, terwijl hij aanried de ogen der zuigelingen in te druppelen met een oplossing van nitras argenti om gonorrhoïsche ontsteking te voorkomen.

Naarmate het clinisch onderzoek zich uitbreidde, werd ook de zwangere meer onderzocht (praenatale zorg). Bloeddrukmeting, urineonderzoek, hormonale stofwisseling enz. vonden plaats in een nieuwe rubriek, de zwangerschapsziekten. Hier sloot zich de fysiologie en pathologie van de zuigeling bij aan. Vooral de eclampsie (kraamvrouwenkramp) kwam in het midden der belangstelling. Rust, zoutvrije behandeling en eiwitrijke voeding deden bij eclampsie wonderen.

Het oude handwerk is wetenschap geworden ten bate van de duizenden die dagelijks moeder worden.

F. M. G. DE FEYFER

Kurt Sprengel, Versuch einer pragmatischen Geschichte der Arzneikunde, 5 dln, 2de dr. 1800-1803.

H. Haeser, Leerboek van de geschiedenis van de geneeskunde, naar de tweede druk in het Nederduits, vrij bewerkt door A. H. Israëls, 1859.
C. A. Wunderlich, Geschiedenis der geneeskunde, vertaald door J. C. Tijker, 1861.
M. Neuburger und J. L. Pagel, Handbuch der Geschichte der Medizin, 1902-1905 (met uitvoerige literatuuropgave).
T. Meyer-Steineg und K. F. J. Sudhoff, Geschichte der Medizin, 1921.
G. Sarton, Introduction to the History of Science, 1927 (met uitvoerige literatuuropgave).
F. H. Garrison, Introduction to the History of Medicine, 4de dr. 1929.

Ch. Singer, A short History of Medicine, 1928.

A. Castiglioni, Storia della Medicina, 1927 (E. vert. 1941, Fr. vert. 1931).
J. Schumacher, Antike Medizin, 1940.
D. Guthrie, A History of Medicine, 1945.

< >