I. 1. knippen [met de ogen]; knipogen; 2. flikkeren; wink at, 1. een knipoogje geven; 2. door de vingers zien;
II. knippen met [ogen]; wink the other eye, een oogje toedoen;
III. knipoogje, oogwenk, wenk (van verstandhouding); 1. could not get a wink of sleep, I could not sleep a wink, ik heb geen oog kunnen toedoen; take forty (soms nine) winks, een dutje doen; a wink is as good as a nod to a blind horse, een goed verstaander heeft maar een half woord nodig.