I. tand, kies; they fought tooth and nail zij vochten uit alle macht; zij verdedigden zich met hand en tand; in the teeth of, trots, tegen... in; in the (very) teeth of the gale, vlak tegen de storm in; cast (fling, throw) it in the teeth of..., het... voor de voeten werpen, het... verwijten;
II. van tanden voorzien, tanden.