I. 1. schot; 2. stoot; trap [bij voetbal]; slag [bij tennis]; worp [bij cricket]; 3. schroot; kogel(s), hagel; 4. (scherp)schutter; 5. opname, kiekje; 6. aandeel, gelag, rekening; have a shot at it, schieten op; het ook eens proberen, er ook een gooi naar doen; make a shot at it, er naar raden, er een slag naar slaan; make a bad shot, er naast zijn, niet raden; putting the shot, kogelstoten; not by a long shot, op geen stukken na; like a shot, als de wind; op slag, direct; be out of shot, buiten schot;
II. met een kogel (kogels) laden, of bezwaren.
III. V.T. & V.D. v. shoot, shot silk, changeantzijde.
