I. markt; aftrek, vraag; be in the market for, nodig hebben, aan de markt zijn voor...; not in the market, niet op de markt, niet in de handel; come into the market, op de markt of in de handel komen; place (put) them on the market, ze te koop bieden (stellen); bring one’s hogs (eggs) to a bad market, van een koude kermis thuiskomen; make a market of, 1. exploiteren; 2. verkwanselen;
II. markten, ter markt brengen; handelen in; verkopen [op de markt];
III. markten, inkopen doen.