I. opheffen, (op)tillen, (op)hijsen, ophalen, lichten, hieven; werpen; doen zwellen; heave a sigh, een zucht slaken; heave down, krengen, kielen; heave to, bijdraaien;
II. rijzen, zich verheffen, op en neer gaan, deinen; zwoegen [v. borst]; (op) zwellen; kokhalzen; heave in sight, in het gezicht komen;
III. rijzing; deining, (op)zwelling; het zwoegen; the heaves, dampigheid.