Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 28-02-2022

fur

betekenis & definitie

1. bont, pels(werk), pelterij; pelsjas; beslag [v. d. tong]; aanslag, ketelsteen; fur and feather, pels-, en vederwild;

2. bonten, bont-;
3. met bont voeren, bekleden; in bont kleden;
4. [de tong] doen beslaan, met aanslag, ketelsteen bedekken;
5. ontdoen van ketelsteen;
6. aan-, beslaan [v. tong].

< >