I. eend(en), eendvogel; snoes || duik(ing), (in-, onderdompeling || licht zeildoek, stevig linnen; lame duck,
1. sukkelaar;
2. failliete beursspeculant; ducks, (wit) linnen broek of pak; make ducks and drakes, steentjes over het water keilen, kiskassen; make ducks and drakes of one’s money, zijn geld vergooien;
II. 1. (in-, onder) dompelen; 2. buigen, bukken;
III. (onder)duiken; buigen, (zich) bukken.