I kleur; tint; verf; vaandel; fig schijn, dekmantel; colours, vaandel, vlag; man of colour, kleurling; change colour, van kleur verschieten; gain (lose) colour, kleur krijgen (zijn kleur verliezen); give (lend) colour to, een schijn van waarheid geven aan; put false colours upon, in een verkeerd daglicht plaatsen; show one’s colour s, kleur bekennen; in one’s true colour s, in zijn ware gedaante; off colour, bleek en miezerig; niet in orde; afgetakeld; under false colours, onder valse vlag; under colour of, onder de schijn (het voorwendsel) van; with the colours, actief, onder dienst; with colours
flying, met vliegende vaandels; with flying colours, met vlag en wimpel;
II kleuren; verven; verbloemen, bemantelen; doorroken;
III een kleur krijgen: blozen.