I (in)gesloten, dicht; dicht opeen; streng (bewaakt), nauwkeurig, scherp; vinnig, besloten [jachttijd
], (aaneen)gesloten; achterhoudend; nauwsluitend; op de voet volgend: getrouw; op de penning; benauwend, benauwd, bedompt; as close as wax, zo dicht als een pot; keep close(lie) close, zich
gedekt houden;
II (dicht) bij; heel kort, close (up)on, (dicht) bij, bijna;
III omheining; ingesloten ruimte, erf, speelplaats.
IV I sluiten2, af-, insluiten, besluiten, eindigen; close down, sluiten [fabriek]; close in, in-, omsluiten; close up, sluiten; verstoppen; II (zich) sluiten, dichtgaan, zich aaneensluiten; de gelederen sluiten; eindigen; close down, sluiten; close in, opschikken; korten, (in)vallen, close in up(on), aanvallen, losgaan op; close up, (aan)sluiten, op-, bijschikken; de gelederen sluiten; close upon, omsluiten, omspannen , close with, handgemeen worden met; (gretig) aannemen;
III slot, einde, besluit; handgemeen.
