I koop, koopje; overeenkomst, afspraak; drive a bargain, een koop sluiten; drive a hard bargain (with a person), iemand het bloed onder de nagels vandaan halen, het vel over de oren halen; it’s a
bargain, afgesproken!; into the bargain, op de koop toe;
II (af)dingen, loven en bieden; onderhandelen; bargain for, onderhandelen over; bedingen; rekenen op, verwachten;
III bargain away, verkopen met verlies, verkwanselen.