Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

SLEMP

betekenis & definitie

Bodemkundige eigenschap waarbij het bovenste deel van de → bouwvoor onder invloed van de regen verspoelt en verdicht. Er treedt ontmenging van de bodembestanddelen op in fijnere en grovere delen.

De fijnere delen komen in laagten en kuiltjes terecht en verstoppen de holten waardoor de grond ondoorlatend wordt. Bij opdrogen wordt een harde korst gevormd. Men onderscheidt ook ‘interne slemp’ waarbij de gehele bouwvoor verdicht. Slemp treedt het sterkst op bij kalkarme gronden met een lichte bovengrond. In Zeeland treedt slemp vooral op bij de → kleiplaat-, → kreekrug- en overgangsgronden van het Oudland en op de overgang van het Nieuwland naar het → dekzand. Streeksgewijs spreekt men in Zeeland van slempige, loperige, pannige, drift- of hemelvloeiige grond. Ook inundatie met zout water veroorzaakt een grote mate van slempgevoeligheid van de grond (→ bodem).LITERATUUR

Jongerius, Bodemkartering (Enige vormen van hergroepering van bodembestanddelen).

< >