Vanaf de dag dat Constantijn de Grote zijn wetten uitvaardigde om de zondag als algemene rustdag in te voeren (ook de heidenen moesten zich daaraan houden) heeft er een sabbatstrijd bestaan.
In de middeleeuwen hebben heel wat kerkvergaderingen zich daarmee bezig gehouden. Thomas van Aquino heeft een sabbatsleer gegeven, die van veel invloed is geweest op het calvinistische denken over de zondag. De wetten van Constantijn waren geheel in oudtestamentische geest. De Reformatie heeft zich gekant tegen de streng joods getinte opvattingen. Men wilde geen werkheiligheid. Calvijn ging hierin vrij ver.
Hij stond ook nogal vrij in zijn zondagsopvattingen: alle dagen moesten Gode geheiligd zijn. Niettemin is er in het gereformeerd protestantisme, door de sterke nadruk die er kwam te liggen op de zondag, een sabbatstrijd losgebroken en het is weer niet toevallig dat Zeeland hier de spits heeft afgebeten. De nationale synode van Middelburg (1581), met haar grote inbreng van de Zeeuwse provinciale synode, besloot aan generale en provinciale Staten te verzoeken maatregelen te nemen tot wering van elke ontheiliging van de zondag. Op de volgende synoden zou dit wederom een punt van bespreking zijn. Zeeuwse afgevaardigden hebben de heiliging van de zondag ook op de synode van Dordrecht (1618/19) aan de orde gesteld. Onderling waren zij het niet eens over de vraag of het vierde gebod ceremonieel dan wel moreel moest worden opgevat. Ze werden in hun vraag gesteund door de Engelse gedelegeerden.
De synode sprak uit dat het gebod deels ceremonieel, deels moreel was, daarmee de zaak in het midden latende. Dat de Zeeuwse afgevaardigden hiermee aankwamen, was omdat door de → nadere reformatie de heiliging van de zondag reeds een brandende kwestie was geworden. Hier heeft men deze zaak principieel gesteld, waaraan de invloed van het Engelse puritanisme weer niet vreemd was. G. → Udemans, W. → Teellinck en J. Spiljardus, predikant te Kruiningen, hadden in geschriften geijverd voor een strenge zondagsviering. De strijd brak los nadat in 1622 W.
Teellinck had uitgegeven ’De Rusttijdt ofte Tractaet van d’onderhoudinge des Christelyken Rustdachs, diemen ghemeynlyck den Sondach noemt’. God zelf heeft ons een voorbeeld gegeven, God heeft het onderhouden van de rustdag gezegend, het is een uitdrukkelijk bevel van Hem. Dat men het met Teellincks opvattingen niet in alle delen eens was, bleek al spoedig. Wat er zoal tegen hem werd ingebracht, vinden we terug in het geschrift van de Thoolse predikant Jacob Burs Threnos ofte Weeclaghe, aanwijzende de oorzaken des jammerlyken stands van ’t Land’. Dit geschrift, in 1627 uitgekomen, heeft de vorm van een samenspraak. Christus heeft de joodse sabbat en alle ceremoniële wetten afgeschaft.
De sabbat was speciaal voor Israël en dus ceremonieel. Zijn tegenstanders beschuldigde hij van judaïsme en farizeese hypocrisie. De kerk heeft voordat Constantijn zijn wetten gaf geen speciale dag gehad. Toch wilde ook Burs de christenen weer niet geheel vrij maken van de heiliging van de rustdag. De christelijke vrijheid mocht nooit tot dartelheid en wellust misbruikt worden. Het geschrift van Burs heeft heel wat pennen in beweging gebracht.
Willem Teellinck gaf in 1627 zijn ’Noodwendigh vertoogh’ uit, waarin hij allerlei misvattingen over zijn gedachten recht zette. Zo streng joods als men wel beweerde, wilde hij niet zijn, maar hij bleef erbij dat het heiligen van de zondag niet alleen een ceremonieel gebod is dat alleen voor joden bestemd zou zijn, maar ook een moreel gebod, zoals alle andere van de tien geboden dat zijn. Ook zijn broer Ewoud Teellinck mengde zich in deze strijd, vooral door zijn ’Amos’ en ’De derde Wachter’.
De in Zeeland begonnen sabbatstrijd heeft daarna een landelijk karakter gekregen. Zeeland kreeg er echter telkens weer mee te maken, bijv. in de persoon van Jacobus → Koelman, in de strijd tussen → coccejanen en voetianen en in het → piëtisme. De opvattingen van W. Teellinck overheersten hier.
LITERATUUR
Meertens, Letterkundig leven. Rutgers. Acta.