1. Oosterscheldegeul in het Verdronken Land van Zuid-Beveland; zuidelijke uitloper van het Lodijksche Gat.
2. Voormalig water in Zuid-Beveland, waarschijnlijk ontstaan na de vloeden in de 16e eeuw; komt o.a. voor op kaarten uit 1631/’32. In 1656 van het buitenwater afgesloten door de bedijking van de → Oostpolder (Krabbendijke). Door dichtslibbing van het resterende deel konden op de schorren ten zuiden en zuidwesten hiervan in 1694 de → Maire- en de → Valkenissepolder worden bedijkt.
LITERATUUR
J.M. deNooijer, DeHinkelinge. Wilderom, Tussen afsluitdammen III, 166, 167. Beekman, De wateren, 160. Van der Aa, Aardrijkskundig woordenboek.
Gepubliceerd op 24-11-2020
PIETERMANSKREEK
betekenis & definitie