(Rukven 26 sept. 1898 - Beneden Leeuwen (Geld.) 6 aug. 1981. Letterkundige.
Was sinds 1922 leraar en van 1932-1938 directeur van de R.K. middelbare school te Hulst, van 1946-1948 minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, sinds 1948 hoogleraar in de praktische pedagogiek te Nijmegen. Hij promoveerde te Gent op een proefschrift ‘De Wandelende Jood’ in volkskunde en letterkunde (1931). Over de taal en het volksleven van Hulst schreef hij een aantal artikelen in het jaarboek De Vier Ambachten(l, 1929; 4,1932); over Zeeuwse dialecten o.a. G-H-wisseling in het ZeeuwsVlaams a.b. (Tijdschrift voor taal en letteren, 16, 1928); De G-H-wisseling in het Zeeuws (t.a.p., 20, 1932); De taal der tricotage-industrie (te Hulst) (t.a.p., 17, 1929); Het onderzoek van vaktalen (Nieuwe Taalgids, 22, 1928); De weerspiegeling der historie in de taal van Hulst en Hulsterambacht (t.a.p., 25, 1931).